ECLI:NL:CRVB:2010:BN0233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6741 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat appellante geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellante, die als kassamedewerkster werkte, had zich op 4 juni 2005 ziekgemeld vanwege rug- en bekkenklachten. Het Uwv had in een besluit van 1 oktober 2007 vastgesteld dat appellante met ingang van 2 juni 2007 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, die na uitgebreid onderzoek tot de conclusie kwamen dat appellante ondanks haar klachten geschikt was voor andere functies.

De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende onderbouwd was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar belastbaarheid door de behandelend bekkenfysiotherapeut verkeerd is ingeschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medicijngebruik en de noodzaak om regelmatig van het toilet gebruik te maken. De Raad heeft echter geoordeeld dat de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende is en dat de functies die aan appellante zijn voorgelegd, rekening houden met haar beperkingen.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellante hebben overwogen, maar geen nieuwe medische gegevens hebben gevonden die de eerdere besluiten zouden kunnen ondermijnen.

Uitspraak

09/6741 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 november 2009, 08/1624 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlage een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 29 januari 2010.
Mr. Hest heeft bij schrijven van 12 mei 2010 een nader medisch stuk van de behandelend uroloog ingediend en heeft verzocht om de voorgenomen behandeling ter zitting uit te stellen in afwachting van nadere informatie van deze uroloog.
Het Uwv heeft daarop gereageerd met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
18 mei 2010.
De Raad heeft voornoemd verzoek om uitstel bij brief van 18 mei 2010 afgewezen en aangegeven dat in raadkamer het verzoek om aanhouding van het geding opnieuw zal worden bezien.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2010. Voor appellante is verschenen mr. Hest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. C.L. Schuren.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als kassamedewerkster gedurende 32 uur per week en heeft zich op 4 juni 2005 met rug- en bekkenklachten ziekgemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet.
1.2. Bij besluit van 1 oktober 2007 heeft het Uwv appellante medegedeeld dat voor haar met ingang van 2 juni 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, onder de overweging dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Dit besluit berust op het standpunt van het Uwv, dat appellante op 2 juni 2007 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid en (nog) niet geschikt was voor het eigen werk van kassamedewerkster, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen wel geschikt was voor een drietal door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, te weten boekhouder/ loonadministrateur (beginnend), receptionist/baliemedewerker en administratief medewerker (beginnend). Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van die drie functies, te weten € 10,31, welke loonwaarde vervolgens dient te worden gemaximeerd op het maatmaninkomen, met het voor appellante geldende maatmaninkomen van € 10,04 resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van 0%. Bij besluit van 31 maart 2008, hierna: bestreden besluit, is het bezwaar tegen het besluit van 1 oktober 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts op basis van uitgebreid onderzoek en met inachtneming van informatie van de behandelende sector, waaronder de revalidatiearts en de (bekken)fysiotherapeut, de gezondheidstoestand van appellante hebben vastgesteld en daarbij ondanks de geringe objectiveerbare afwijkingen aanzienlijke beperkingen hebben vastgesteld. Appellante heeft daartegenover geen concrete, verifieerbare, objectieve medische informatie in het geding gebracht, waaruit blijkt dat haar beperkingen zijn onderschat, terwijl de rechtbank voor die conclusie ook geen aanknopingspunten heeft aangetroffen in de beschikbare gegevens. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het bestreden besluit een voldoende arbeidskundige grondslag ontbeert. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies houden voldoende rekening met de beperkingen van eiseres, en zijn ook, gelet op de gestelde opleidings- en ervaringseisen, toegankelijk voor appellante. De stelling van appellante dat de aanpassing van het maatmanloon in de bezwaarfase van € 10,04 naar € 9,95 in strijd is met het verbod van reformatio in peius is door de rechtbank verworpen omdat appellante zowel voor als na bezwaar geen recht heeft op een WIA-uitkering en derhalve door de aanpassing van het maatmaninkomen niet is benadeeld.
3.1. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat met name uit het oordeel van de behandelend bekkenfysiotherapeut blijkt dat de belastbaarheid van appellante, in het bijzonder vanwege haar incontinentie en bekkenklachten, veel geringer is dan door de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv is vastgesteld en dat de weergave van de inhoud van het telefoongesprek van de verzekeringsarts op 18 juli 2007 met die bekkenfysiotherapeut in het rapport van de verzekeringsarts niet correct is. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts geen rekening gehouden met het medicijngebruik van appellante. Voorts is gesteld dat appellante in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies onvoldoende van houding kan wisselen en van het toilet gebruik kan maken, dit laatste in het bijzonder in de functie van receptionist/baliemedewerker, zoals de gemachtigde van appellante ter zitting nader heeft toegelicht. Ook is opgeworpen dat appellante gezien haar opleidingsniveau moeilijk met de computer kan werken en gelet op haar medische klachten niet is staat is aanvullende opleidingen te volgen, die in de geselecteerde functies van haar worden verwacht. Voorts is aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een verboden reformatio in peius. Met verwijzing naar het overgelegde consultformulier van de behandelend uroloog is de Raad verzocht om de resultaten van het ingezette urologisch onderzoek af te wachten en in de beoordeling te betrekken.
3.2. Het Uwv heeft op dit verzoek gereageerd met het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 mei 2010, inhoudende dat het oordeel van de uroloog hem geen aanleiding geeft tot wijziging van de medische grondslag van het bestreden besluit omdat een nog plaatsvindend urodynamisch onderzoek naar verwachting niet van invloed zal zijn op de belastbaarheid van appellante, nu deze is gebaseerd op de symptomen van en niet op de onderliggende oorzaak van de incontinentie. In het rapport van 29 januari 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven, dat het hoger beroepschrift, bij gebreke van nieuwe, objectiveerbare medische gegevens of gezichtspunten over de medische grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen en conclusies van de rechtbank hierover, hem geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van die medische grondslag.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Allereerst ziet de Raad geen aanleiding het onderzoek in dit geding te heropenen en de resultaten van het nader urologisch onderzoek van appellante af te wachten. De Raad verwijst ter motivering hiervan naar het onder 3.2 weergegeven standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat de Raad niet onjuist voorkomt.
4.2. Voorts stelt de Raad vast, dat in hoger beroep goeddeels dezelfde gronden als in beroep zijn aangevoerd zonder nadere (medische) onderbouwing en stelt zich in zoverre achter de overwegingen dienaangaande in de aangevallen uitspraak. De Raad merkt met betrekking tot het aspect computervaardigheid op, dat de verwijzing van de rechtbank (in overweging 14 van de aangevallen uitspraak) naar artikel 9 (onderdeel a) van het Schattingsbesluit 2004 moet worden gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 2 van de Regeling nadere invulling algemeen gebruikelijke bekwaamheden (Stcrt. 2004, 182). In dit artikel 2 staat vermeld dat onder eenvoudig computergebruik als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt verstaan: het bedienen van computerapparatuur voor zover dit nodig is bij functies waarvoor geen opleiding dan wel een opleidingsniveau tot afgerond basisonderwijs vereist is en waarvoor geen schriftelijke taalbeheersing nodig is. De Raad voegt daaraan toe dat de gemachtigde van het Uwv ter zitting heeft opgemerkt, dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 4 maart 2004 naar voren komt dat de computervaardigheid van appellante matig is en dus niet slecht is.
4.3. Ten aanzien van de ter zitting van de Raad nader toegelichte stelling van appellante dat zij, gelet op de functieomschrijving van de functie van receptionist/baliemedewerker, niet voldoende regelmatig van het toilet gebruik kan maken, in het bijzonder niet omdat zij ’s-middags als receptionist/baliemedewerker van een verzorgingstehuis, anders dan in de ochtend, alleen werkt en dan bezwaarlijk in verband met de noodzaak van toiletgang een telefoongesprek kan onderbreken of klanten aan de balie kan verzoeken even te wachten, oordeelt de Raad als volgt. De Raad leest in het rapport van de verzekeringsarts van 18 juni 2007, dat appellante bij de anamnese heeft aangegeven dat zij nauwelijks de urine kan ophouden en urine verliest bij druk zetten op de buik. Appellante draagt opvangmateriaal en heeft af en toe ook last van incontinentie van de ontlasting. De verzekeringsarts heeft op grond hiervan als beperkingen gesteld, dat appellante buikpers (bij zwaar tillen e.d.) moet vermijden en bij aandrang de werkplek moet kunnen verlaten. De Raad is van oordeel dat de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige in de rapporten van 27 maart en 27 augustus 2008, mede bezien in het licht van hetgeen de verzekeringsarts over de incontinentie van appellante, zoals hiervoor weergegeven, opmerkt, niet onbegrijpelijk en voldoende is.
4.4. Het onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene brengt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak derhalve voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Ten slotte acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Rijnen.
EF