ECLI:NL:CRVB:2010:BN0230
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot haar Wajong-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 juli 2010 uitspraak gedaan. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De rechtbank had het bezwaar ongegrond verklaard, maar in een later besluit de uitkering verhoogd naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het Uwv in de proceskosten veroordeeld tot € 644,-, maar appellante was van mening dat deze vergoeding te laag was en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad constateerde dat de rechtbank een vergoeding had nagelaten voor de schriftelijke zienswijze van appellante en kende alsnog een bedrag van € 161,- toe. Dit leidde tot een totale proceskostenvergoeding van € 966,-. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor de procedure niet was overschreden en dat het Uwv in de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 322,- moest worden veroordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze was aangevochten, en het Uwv werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan appellante.
De uitspraak is gedaan door R.C. Stam, met T.J. van der Torn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2010.