ECLI:NL:CRVB:2010:BN0230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3083 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot haar Wajong-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 juli 2010 uitspraak gedaan. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar uitkering, die door het Uwv was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De rechtbank had het bezwaar ongegrond verklaard, maar in een later besluit de uitkering verhoogd naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het Uwv in de proceskosten veroordeeld tot € 644,-, maar appellante was van mening dat deze vergoeding te laag was en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De Raad constateerde dat de rechtbank een vergoeding had nagelaten voor de schriftelijke zienswijze van appellante en kende alsnog een bedrag van € 161,- toe. Dit leidde tot een totale proceskostenvergoeding van € 966,-. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor de procedure niet was overschreden en dat het Uwv in de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 322,- moest worden veroordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze was aangevochten, en het Uwv werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan appellante.

De uitspraak is gedaan door R.C. Stam, met T.J. van der Torn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2010.

Uitspraak

09/3083 WAJONG (Gerectificeerde uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2009, 07/119 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.I. Steinmetz, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 6 juli 2006 is de uitkering, welke appellante in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheid jonggehandicapten (Wajong) reeds ontving, met ingang van 25 juli 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 november 2006 (hierna: het bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. In verband met een door de rechtbank geïnitieerd deskundigenonderzoek en met inachtneming van de uitkomst daarvan heeft het Uwv bij besluit van 7 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit 2) de Wajong-uitkering per 22 augustus 2006 verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv met bestreden besluit 2 het besluit van 6 juli 2006 niet meer handhaaft. Zodoende heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. In verband hiermee heeft de rechtbank het Uwv in de proceskosten veroordeeld ad € 644,-. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante – voor zover hier nog relevant – aangevoerd dat de rechtbank de hoogte van de proceskostenveroordeling ten onrechte heeft vastgesteld op € 644,-. Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, voortvloeiende uit artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.1. De Raad, vaststellende dat tussen partijen thans enkel nog de hoogte van de proceskostenveroordeling ter discussie staat, komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In hoger beroep heeft het Uwv onderkend dat er in de beroepsfase twee zittingen hebben plaatsgevonden, namelijk op 16 juli 2007 en 12 februari 2009. De rechtbank heeft echter enkel een proceskostenveroordeling uitgesproken voor zover namens appellante een beroepschrift is ingediend (1 punt) en zij zich op één van de twee zittingen heeft laten bijstaan door haar gemachtigde (1 punt). Derhalve heeft het Uwv in zijn brief van 9 juli 2009 alsnog toegezegd aan appellante – conform het Besluit Proceskosten Bestuursrecht (BPB) – een bedrag ad € 161,- (staat gelijk aan een 0,5 punt) over te maken.
4.3. Met betrekking tot de voor vergoeding in aanmerking komende kosten constateert de Raad voorts dat de rechtbank (ook) heeft nagelaten een vergoeding toe te kennen voor de schriftelijke zienswijze van appellante van 15 juli 2008 naar aanleiding van de rapportage van de deskundige. De Raad wijst hierbij op (de bijlage bij) het BPB waaruit volgt dat voor deze processuele handeling (ook) een 0,5 punt wordt toegekend. De Raad, aldus doende wat de rechtbank had behoren te doen, kent hiervoor zodoende alsnog een bedrag van € 161,- toe. Daarmee komt het bedrag van de proceskostenvergoeding in de beroepsfase in totaal uit op € 966,-.
5. De Raad acht verder termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante tot in totaal € 322,- voor de verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
6. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 26 januari 2009 (LJN BH1009) stelt de Raad vast dat, uitgaande van de ontvangst van het bezwaarschrift van appellante op 2 augustus 2006, de redelijke termijn voor deze procedure in drie instanties – welke termijn in beginsel vier jaar bedraagt voor de procedure in haar geheel – niet is overschreden. Voor het hanteren van een kortere termijn ziet de Raad in dit geval geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 1.288,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 110,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) T.J. van der Torn.
TM