[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 juni 2009, 08/4415 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 juli 2010
Namens appellant heeft mr. L.T.G. van Engelen, advocaat te Wageningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W.J. Belder.
1. Bij besluit van 2 september 2008 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellant per 24 juni 2008 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak – voor zover hier van belang - het door appellant tegen het besluit van 2 september 2008 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat geen grond bestaat voor een vergoeding van de door appellant in bezwaar gemaakte kosten.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, kort samengevat, overwogen dat hetgeen appellant heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat de medische grondslag waarop het besluit van 2 september 2008 berust onjuist is.
De rechtbank heeft ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het besluit van 2 september 2008 overwogen dat deze niet deugdelijk was. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat het Uwv tijdens de procedure in beroep alsnog een deugdelijke arbeidskundige grondslag voor de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 24 juni 2008 heeft verstrekt, aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 2 september 2008 geheel in stand blijven.
3.1.Appellant heeft zich in hoger beroep evenals in beroep op het standpunt gesteld dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Appellant heeft gesteld dat het Uwv ten onrechte niet langer een urenbeperking aangewezen heeft geacht.
3.2. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij niet in staat is de functie van papierwarenmaker te vervullen.
3.3. Appellant heeft ten slotte nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat geen grond aanwezig is voor vergoeding van de door appellant in bewaar gemaakte kosten.
4.1.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend en die in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen.
4.1.2. Met juistheid heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder het kopje “Beoordeling” uiteengezet waarom de gronden van appellant gericht tegen de medische grondslag van het besluit – waaronder begrepen de opvatting van het Uwv dat niet langer sprake is van de noodzaak van een urenbeperking – geen doel treffen. Terecht heeft de rechtbank er in dit verband op gewezen dat bij de beoordeling in 2006 een urenbeperking aangewezen is geacht als tijdelijk re-integratiemiddel, omdat appellant langdurig niet had deelgenomen aan het arbeidsproces en niet omdat appellant herstellende was van een ziekte.
4.1.3. De grond van appellant dat hij niet in staat is de functie van papierwarenmaker te vervullen behoeft geen bespreking. Ook indien deze grond zou slagen leidt dit er niet toe dat appellant – gelet op zijn geschiktheid voor de overige voor hem geduide functies en het loon dat hij met deze functies kan verdienen - per 24 juni 2008 recht zou hebben op een WAO-uitkering berekend naar een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
4.1.4. Met juistheid heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat appellant geen recht heeft op vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte kosten. De Raad heeft hieraan niets toe te voegen.
4.2. Het hoger beroep van appellant treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.3. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010.