[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2008, 08/964 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 juni 2010
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. L.G.M. van der Meer, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Groningen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meer. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn.
1. Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft het Uwv de aan appellante toegekende WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, per 21 november 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 februari 2008 ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 14 februari 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang – het volgende overwogen.
3.2.1. De verzekeringsarts heeft weliswaar ten onrechte geen informatie ingewonnen bij de behandelend sector, maar dit gebrek is door de bezwaarverzekeringsarts die informatie heeft opgevraagd bij de polikliniek pijnbestrijding te Blaricum en bij de appellante behandelende KNO-arts, hersteld. Appellante heeft geen nadere medische stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. Er zijn ook overigens geen aanknopingspunten voor de stelling dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Uit het onderzoek zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel over de voor appellante geldende beperkingen te kunnen komen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Daarbij heeft de rechtbank met betrekking tot de stembandklachten van appellante overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in de informatie van de KNO-arts geen aanleiding heeft gezien om voor het stemgebruik in de dagelijkse praktijk een beperking aan te nemen.
3.2.2. De bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts hebben in hun rapporten van 4 november 2008 toereikend gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. Daarbij is expliciet aandacht besteed aan de ‘schijnbare overschrijdingen’ van de belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft gelet op deze rapporten in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt kunnen worden geacht voor appellante.
4. Appellante heeft in hoger beroep – daarmee in essentie herhalende hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd – gesteld dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Volgens appellante had de verzekeringsarts actuele informatie over haar gezondheidstoestand moeten opvragen bij de behandelend sector. Appellante heeft verder gesteld – daarmee eveneens in essentie herhalende hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd – dat haar medische beperkingen ten tijde in geding zijn onderschat en niet zijn verminderd ten opzichte van 2003. Appellante is de mening toegedaan dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen omdat zij niet in staat is om meer dan 4 uur per dag te werken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van haar huisarts M. Hugenholtz van 13 augustus 2008 overgelegd. Volgens de huisarts is er bij de vaststelling van de beperkingen te weinig aandacht besteed aan de ernstige chronische vermoeidheidsklachten en de al langer aanwezige psychische problematiek waarvoor appellante ten tijde van de brief van de huisarts onder behandeling was bij een psychotherapeut. Appellante heeft zich overigens beroepen op haar stem- en blaasproblemen. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft appellante allereerst gesteld dat zij niet voldoet aan de diploma-eis die voor de functies verkoper groothandel (SBC-code 317012) en telefonist / receptionist (SBC-code 315120) wordt gesteld. Appellante is verder van mening dat in de functies verkoper groothandel, productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en de reservefuncties administratief medewerker (SBC-code 315090) en electronicamonteur (SBC-code 267040) haar belastbaarheid op het aspect boven schouderhoogte actief zijn wordt overschreden, dat de functie telefonist / receptionist te veel stress geeft, dat de functie productiemedewerker industrie haar belastbaarheid op het aspect reiken te boven gaat en dat de functies verkoper groothandel en telefonist / receptionist vanwege de mate van stemgebruik niet geschikt zijn. De geselecteerde functies hadden volgens appellante dan ook niet aan de schatting ten grondslag gelegd mogen worden.
5. Het Uwv heeft in reactie een rapport van de bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove van 27 februari 2009 en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige M.A. Oudenaller van 25 november 2009 ingebracht.
6. De Raad overweegt als volgt.
7.1. Niet de stelling van appellante dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de primaire fase onzorgvuldig is geweest is aan de orde, maar de vraag of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de bezwaarfase zorgvuldig is geweest. Gegeven dat de bezwaarverzekeringsarts in de bezwaarfase alsnog informatie bij onder meer de appellante behandelend KNO-arts heeft opgevraagd, kan de Raad zich vinden in de bevestigende beantwoording van die vraag door de rechtbank.
7.2. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat appellante per 21 november 2007 medisch meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen.
De Raad wijst hiertoe allereerst op hetgeen de bezwaarverzekeringsarts Ten Hove in haar rapport van 1 februari 2008 heeft aangegeven. Volgens Ten Hove volgt uit de informatie van de KNO-arts dat appellante bij het juist gebruiken van haar stem werk kan doen waarbij gesproken moet worden en dat er geen beperkingen ten aanzien van het stemgebruik hoeven te worden aangenomen. Uit de van de pijnpoli verkregen informatie volgt dat er bij appellante al jaren sprake is van onbegrepen pijn, dat de liesproblemen worden veroorzaakt door een beklemde zenuw en dat belasting en ontlasting daar geen invloed op hebben. Ten Hove ziet ook hierin geen reden om meer beperkingen aan te nemen. Wat betreft de door appellante nodig geachte urenbeperking heeft Ten Hove aangegeven dat het voor appellante mogelijk moet zijn om met inachtneming van de vanwege de ernstige vermoeidheid, het conditieverlies en de pijnklachten aangenomen beperkingen gedurende hele dagen lichte werkzaamheden te verrichten. De Raad wijst voorts voor wat betreft de door appellante in hoger beroep overgelegde brief van haar huisarts op hetgeen de bezwaarverzekeringsarts Ten Hove in haar rapport van
27 februari 2009 heeft aangegeven. Naar de mening van Ten Hove bevat die brief – voor zover deze ziet op de datum in geding (de diagnose depressie is eerst nadien gesteld) – geen informatie die nog niet bij de beoordeling is betrokken. Met de vermoeidheid van appellante is volgens Ten Hove voldoende rekening gehouden, terwijl de psychische problematiek niet het gevolg is van een ziekte of gebrek maar samenhangt met persoonskenmerken van appellante. Ten Hove heeft in de informatie van de huisarts dan ook geen aanleiding gezien om de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) aan te passen.
De Raad heeft gelet op de beschikbare medische gegevens geen reden om aan de bevindingen van Ten Hove te twijfelen. Ten aanzien van de door appellante gestelde blaasproblemen overweegt de Raad dat appellante deze niet met medische stukken heeft onderbouwd.
8. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de zaak overweegt de Raad het volgende. Uitgaande van de FML van 5 juli 2007 is er geen reden om aan te nemen dat de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid overschrijden en niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd. De bezwaararbeidsdeskundige Oudenaller heeft in zijn rapport van 25 november 2009 aangegeven dat het mavo-diploma dat appellante heeft verkregen na een driejarige opleiding gelijk moet worden gesteld aan het voor de functies verkoper groothandel en telefonist / receptionist vereiste en thans in de plaats van een mavo-diploma getreden diploma vmbo theoretische leerweg. De Raad ziet geen reden om de bezwaararbeidsdeskundige hierin niet te volgen. Met betrekking tot de gestelde overschrijding op het aspect boven schouderhoogte actief, zijn verwijst de Raad naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Ten Hove van 4 november 2008. Ten Hove heeft daarin aangegeven dat de in de FML opgenomen beperking ziet op een statische belasting boven schouderhoogte en niet op een dynamische belasting. Bedoeld is dat appellante geen te zware werkzaamheden mag verrichten. Blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Oudenaller van 4 november 2008 is in de geselecteerde functies geen sprake van statische belasting boven schouderhoogte. De Raad acht deze toelichting gelet op het doel van de beperking toereikend en kan zich vinden in de constatering dat van overschrijding van de belastbaarheid van appellante ook op dit aspect geen sprake is. Ten aanzien van de gestelde overschrijdingen van de belastbaarheid waar het gaat om stress en stemgebruik is de Raad van oordeel dat hiervan niet is gebleken nu in de FML geen beperkingen ter zake van stress en stemgebruik zijn opgenomen. Ten slotte merkt de Raad wat betreft de gestelde overschrijding op het aspect reiken op dat, daargelaten of van een overschrijding sprake is, geconstateerd moet worden dat het vervallen van de functie productiemedewerker industrie gelet op de aan appellante voorgehouden en niet ongeschikt bevonden reservefuncties niet leidt tot indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse en derhalve zonder gevolgen blijft.
9. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en
R. Kruisdijk als leden in, tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.A. van Amerongen.