ECLI:NL:CRVB:2010:BM9404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1640 WAO en 08-6675 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en weigering heropening WAO-uitkering met betrekking tot psychische klachten

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die vanaf november 2003 een uitkering ontving met een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 29 maart 2006 besloten de uitkering per 30 mei 2006 in te trekken. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Roermond heeft in twee aangevallen uitspraken, op 8 februari 2007 en 12 november 2008, de besluiten van het Uwv bevestigd en geoordeeld dat de medische advisering zorgvuldig was en dat er geen reden was om de conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft zowel lichamelijke als psychische problemen en heeft informatie van behandelaars overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad heeft een onafhankelijke psychiater, prof. dr. J.J. van Os, ingeschakeld om de gezondheidstoestand van appellant te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat appellant niet lijdt aan een psychiatrische stoornis, maar dat er sprake is van een narcistische persoonlijkheid die leidt tot psychische klachten. De Raad heeft het oordeel van de deskundige gevolgd en vastgesteld dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest en dat de conclusies inzichtelijk zijn gemotiveerd. De Raad heeft de stelling van appellant dat de functies niet geschikt zijn voor hem, verworpen en geoordeeld dat hij in staat is om de functies samensteller, montage medewerker en monsternaaier te vervullen. Het hoger beroep van appellant is afgewezen, maar het Uwv is wel veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 805,=, en het griffierecht van € 107,= moet door het Uwv aan appellant worden vergoed.

Uitspraak

07/1640 WAO en 08/6675 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Roermond van 8 februari 2007, 06/1516 (hierna: aangevallen uitspraak 1), en van 12 november 2008, 08/860 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2009. In zaak 07/1640 WAO is appellant niet verschenen. Hij was in zaak 08/6675 WAO vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven. Het Uwv was in beide zaken vertegenwoordigd door J.G.M. Huijs.
Tijdens de behandeling in raadkamer is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het onderzoek is heropend ten einde appellant te laten onderzoeken door een onafhankelijke psychiater.
Op 14 januari 2010 heeft prof. dr. J.J. van Os, psychiater te Maastricht, gerapporteerd omtrent de gezondheidstoestand van appellant en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten.
Beide partijen hebben op dit rapport gereageerd.
Vervolgens heeft op 4 juni 2010 opnieuw onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant werd in beide zaken vertegenwoordigd door mr. Alaca en het Uwv door P.J.L.H. Coenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving vanaf november 2003 een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij besluit van 29 maart 2006 heeft het Uwv die uitkering ingetrokken per 30 mei 2006.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 3 augustus 2006 heeft het Uwv het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 3 augustus 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische advisering zorgvuldig is geweest en dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. Voorts is er geen reden om te concluderen dat de (bezwaar-) arbeidskundige beoordeling de rechterlijke toets niet kan doorstaan.
2.1. Bij besluit van 16 november 2007 heeft het Uwv geweigerd de uitkering van appellant met ingang van 22 februari 2007 te heropenen.
2.2. Bij besluit op bezwaar van 17 april 2008 heeft het Uwv het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2.3. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 17 april 2008 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige advisering zorgvuldig is geweest, dat niet gebleken is dat de klachten van appellant zijn onderschat of onjuist geïnterpreteerd. Appellant heeft geen gegevens overgelegd waaruit ernstiger medische beperkingen zijn te herleiden dan door het Uwv zijn aangenomen. De rechtbank is voorts van oordeel dat appellant in medisch opzicht in staat is tot het vervullen van de geduide functies. Daarom ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 17 april 2008 in stand te laten.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft zowel lichamelijke als psychische problemen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij informatie van behandelaars overgelegd. Hij is voorts van mening dat de belasting in de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijdt.
4.1. Met betrekking tot de medische kant van beide zaken overweegt de Raad als volgt.
4.2. De door de Raad ingeschakelde deskundige Van Os is tot de conclusie gekomen dat appellant niet lijdt aan een psychiatrische stoornis in engere zin. Er is sprake van een narcistische persoonlijkheid die appellant gevoelig maakt voor persoonlijke krenking en sociale conflicten, leidend tot psychische klachten. De deskundige kan zich zowel wat betreft de datum 30 mei 2006 als wat betreft de datum 22 februari 2007 verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. Hij vermoedt dat appellant de geduide productiefuncties kan verrichten en acht functies waarin sociale interacties voorkomen en functies waarin de mogelijkheid bestaat tot het optreden van conflicten niet geschikt voor appellant.
4.3. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Het onderzoek is zorgvuldig en volledig geweest en de conclusies zijn inzichtelijk gemotiveerd. Daarbij wijst de Raad er op – zoals aangegeven in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 27 juni 2006 - dat de huisarts van appellant tot dezelfde diagnose komt.
4.4. Wat betreft de arbeidskundige kant van zaak 07/1640 WAO (aangevallen uitspraak 1) overweegt de Raad dat appellant in staat wordt geacht de functies samensteller (SBC-code 111180), montage medewerker (267050) en monsternaaier (272042) te vervullen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de belasting in die functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.5. Het hoger beroep in deze zaak slaagt dus niet.
4.6. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van zaak 08/6675 WAO (aangevallen uitspraak 2) overweegt de Raad dat het Uwv appellant in staat acht de functies bezorger (111230), inpakker ( 111190) en productiemedewerker industrie (111180) te vervullen. De Raad is van oordeel dat het Uwv de in de functies inpakker en productiemedewerker industrie optredende signaleringen voldoende heeft toegelicht met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 september 2008. De Raad volgt niet de stelling van appellant dat de productiemedewerker industrie geen eigen deeltaak heeft: het resultaat functiebeoordeling vermeldt op dit punt geen kenmerkende belasting en ook uit de functiebeschrijving blijkt dit niet. De deskundige Van Os is van oordeel dat functies waarin sociale interacties voorkomen, zoals bezorger, niet geschikt zijn voor appellant. De Raad ziet geen reden het oordeel van de deskundige op dit punt niet te volgen. De functie bezorger vervalt dus. De Raad is evenwel van oordeel dat appellant in staat kan worden geacht de functie wikkelaar (267050) te vervullen. Daarvan uitgaande resteren er voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant (ruim) beneden 15% blijft.
4.7. De stelling van appellant dat de functies niet (tijdig) zijn aangezegd treft geen doel. De Raad kan zich verenigen met het standpunt van het Uwv in de brief van 4 augustus 2009 dat in een geval als dit – waarin appellant geen uitkering ontving - aanzegging niet vereist is.
4.8. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 slaagt dus evenmin.
5. Aangezien de bij de functie wikkelaar optredende signaleringen pas in hoger beroep door middel van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 augustus 2009 zijn toegelicht ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 805,= voor het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van twee zittingen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt aangevallen uitspraak 1;
Bevestigt aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 805,=;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 107,= vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) N.M. van Gorkum.
TM