ECLI:NL:CRVB:2010:BM9262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3899 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van de Ziektewet en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant op basis van de Ziektewet (ZW). Appellant, die eerder werkzaam was als productiemedewerker, heeft zich herhaaldelijk ziek gemeld met nek- en schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts, J.L. Waasdorp, besloten dat appellant met ingang van 1 april 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld. De rechtbank Roermond heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 juni 2010 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat er geen sprake is van ongeschiktheid in de zin van de ZW, omdat appellant geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de WAO-beoordeling. De Raad stelt vast dat de passendheid van deze functies niet ter discussie kan staan, en dat het standpunt van appellant over het niet voldoen aan het vereiste opleidingsniveau niet slaagt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld van appellant heeft beëindigd.

De Raad wijst erop dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie heeft verzameld en dat de medische onderbouwing van appellant niet overtuigend genoeg is om aan te tonen dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

09/3899 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 3 juni 2009, 08/1148 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2010. Appellant is, met berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker toen hij per 5 maart 2002 voor dit werk met nek- en schouderklachten is uitgevallen. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 30 januari 2003 minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht en een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapportage van de arbeidsdeskundige N. Elie van 27 januari 2003 waarin is aangegeven dat appellant voor – onder meer – de functies van conciërge/huismeester/huisbewaarder, parkeercontroleur en operator voedingsmiddelenindustrie geschikt kan worden geacht. Appellant heeft zich vervolgens vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet met dezelfde klachten meerdere malen ziek gemeld, voor het laatst op 3 maart 2008. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant het spreekuur van 31 maart 2008 bezocht van de arts
H. Langenhorst. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 1 april 2008 geschikt is te achten voor de hem in het kader van de WAO-beoordeling eerder voorgehouden functie van huismeester, conciërge, huisbewaarder. Bij besluit van 31 maart 2008 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij dienovereenkomstig met ingang van 1 april 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2. Bij besluit van 9 juni 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 maart 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij op grond van de medische informatie van de behandelend artsen, meer beperkt moet worden geacht dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is aangenomen. Ter onderbouwing heeft appellant een brief van anaesthesioloog P.C. de Jong van 30 december 2009 overgelegd. Tevens heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het opleidingsniveau van appellant door te overwegen dat de gronden die betrekking hebben op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en het Schattingsbesluit buiten de beoordeling in het kader van de Ziektewet (ZW) vallen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient onder “zijn arbeid” in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO.
4.4. Uit hetgeen onder 1 is weergegeven blijkt dat het Uwv in het onderhavige geding als “zijn arbeid” (één van) de functies, die aan appellant zijn voorgehouden in het kader van de eerdere WAO-beoordeling, heeft aangemerkt. In de in het kader van een re-integratietraject opgestelde voortgangsrapportage van 12 december 2006 van re-integratiebedrijf Agens is aangegeven dat appellant het afgelopen jaar op uitzendbasis heeft gewerkt als productiemedewerker en heftruckchauffeur. Desgevraagd heeft het Uwv zich in een brief van 1 april 2010 op het standpunt gesteld dat – onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 5 juni 2008 waarin is aangegeven dat appellant heeft bevestigd dat hij heeft gewerkt, echter dat hij na twee dagen weer dezelfde klachten terug kreeg – niet anders kan worden geconcludeerd dan dat sprake is van een mislukte poging tot werkhervatting. Nu appellant in het aanvullend beroepschrift van 19 augustus 2009 heeft aangevoerd dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat serieuze en uitvoerige inspanningen niet hebben geleid tot re-integratie, is de Raad van oordeel dat niet van een reële werkhervatting kan worden gesproken. Het Uwv heeft derhalve terecht de in het kader van de WAO-beoordeling eerder voorgehouden functies aangemerkt als maatstaf arbeid.
4.5. De Raad is van oordeel dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts Waasdorp. Daarbij tekent de Raad aan dat deze bezwaarverzekeringsarts appellant op het spreekuur van 13 mei 2008 heeft onderzocht en bij de beoordeling ook de beschikking had over de informatie van de anaesthesioloog, behandelend psychiater en chirurg. Tevens heeft Waasdorp informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant die door hem op 29 mei 2008 is ontvangen. Op grond van deze informatie en het eigen onderzoek is de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat ondanks de al jaren bestaande klachten geen wezenlijke verandering kan worden vastgesteld ten opzichte van de eerdere WAO-beoordeling. Daarbij heeft Waasdorp overwogen dat de informatie van de huisarts zijn bevindingen bevestigen dat de vele klachten bij nader onderzoek niet nader medisch zijn te objectiveren. Er is weliswaar sprake van belastende psychosociale omstandigheden en problemen, echter het voert te ver dit klachtenpatroon te benoemen als een depressie of een depressieve stoornis, aldus de bezwaarverzekeringsarts. Ten aanzien van de in beroep overgelegde informatie van de huisarts en de anaesthesioloog heeft de bezwaarverzekeringsarts Waasdorp in de rapportage van 13 januari 2009, naar het oordeel van de Raad genoegzaam, gemotiveerd waarom deze informatie geen ander licht werpt op de beperkingen van appellant. Daarbij heeft hij onder meer overwogen dat de anaesthesioloog geen enkele medische onderbouwing heeft gegeven over de oorzaken die zijn gelegen achter het ontwikkelde pijnklachtenpatroon. Met betrekking tot de in hoger beroep overgelegde informatie van de anaesthesioloog van 30 december 2009, is de Raad van oordeel dat deze informatie geen nieuwe nog niet eerder door de bezwaarverzekeringsarts onderkende medische gegevens bevat.
4.6. De Raad overweegt voorts dat, naar vaste jurisprudentie van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 12 juli 2006, LJN AY3890) in een geding als het onderhavige de passendheid van de in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies als zodanig niet ter discussie kan staan. Hieruit volgt dat het standpunt van appellant met betrekking tot het niet passend zijn van de functies vanwege het niet voldoen aan het vereiste opleidingsniveau, niet slaagt.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.6 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld van appellant met ingang van 1 april 2008 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK