[Appellant], wonende te [woonplaats] te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2009, 08/1440 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juni 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 11 mei 2010, waar partijen - met bericht - niet zijn verschenen.
1.1. Bij besluit van 10 januari 1984 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, per 1 januari 1984 ingetrokken omdat appellant per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht werd. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Bij schrijven van 17 september 1992 heeft appellant het Uwv verzocht om van het besluit van 10 januari 1984 terug te komen. Dit verzoek is bij besluit van 15 april 1993 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank Utrecht bij uitspraak van 5 juli 1994 ongegrond verklaard.
1.3. Bij brieven van 3 december 2005 en 16 maart 2007 heeft appellant wederom verzocht om herziening van het besluit van 10 januari 1984. Deze verzoeken zijn bij besluit van 11 juni 2007 afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 31 maart 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
31 maart 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe - kort samengevat - overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant aan zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 10 januari 1984 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
3. Appellant heeft zich hier niet mee kunnen verenigen en heeft in hoger beroep - kort samengevat - aandacht gevraagd voor zijn moeilijke financiële situatie. Appellant is erg ziek, hij is onder behandeling van vier specialisten en heeft de zorg over zeven minderjarige kinderen. Hoewel appellant er verschillende malen om heeft gevraagd, heeft hij nooit het geld van Nederland ontvangen waar hij recht op heeft. Zijn gezondheidstoestand verslechtert nog steeds.
4. Appellant heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd waaruit blijkt dat de overwegingen van de rechtbank onjuist zijn. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank op juiste wijze besproken en op juiste wijze gemotiveerd waarom het besluit van 31 maart 2008 de rechterlijke toets kan doorstaan.
5. De Raad volstaat met te verwijzen naar de overwegingen van de rechtbank zoals die beschreven staan in de aangevallen uitspraak. De Raad maakt deze overwegingen tot de zijne.
6. Het vorengaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M. le maître J. Brand en présence du maître D.E.P.M. Bary en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 22 juin 2010.