ECLI:NL:CRVB:2010:BM7469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2690 SUWI
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering registratie als werkzoekende op basis van identiteitsvaststelling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant als werkzoekende te registreren. Appellant had zich op 26 maart 2008 gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) te 's-Gravenhage, maar het Uwv weigerde zijn registratie omdat hij geen geldig identiteitsbewijs kon overleggen. Appellant had een Pakistaans paspoort overgelegd, maar het Uwv oordeelde dat dit document niet voldeed aan de eisen van de Wet op de identificatieplicht. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat niet was aangetoond dat hij de Nederlandse nationaliteit bezat en hij niet voldeed aan de voorwaarden om zich als werkzoekende te registreren.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet gerechtigd was zich als werkzoekende te laten inschrijven. Het Uwv heeft echter aangevoerd dat appellant niet voldeed aan de identificatie-eisen zoals gesteld in de Wet Suwi en de Wet op de identificatieplicht. De Raad heeft vastgesteld dat de identiteit van appellant niet kon worden vastgesteld aan de hand van de overgelegde documenten, waaronder het Pakistaanse paspoort, dat niet als geldig identiteitsbewijs werd erkend.

De Raad concludeert dat appellant ten tijde van belang niet het recht had om zich als werkzoekende te laten registreren. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van gronden. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 juni 2010.

Uitspraak

09/2690 SUWI
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 maart 2009, 08/3684 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juni 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Spek, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2010. Appellant is verschenen , bijgestaan door mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te Wassenaar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.M. van den Boogaard.
II. OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 1 januari 2009 is artikel 83p van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) in werking getreden. In bestuursrechtelijke gedingen waarin de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen partij was, is het Uwv in zijn plaats getreden. In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen.
2.1. Appellant heeft zich op 26 maart 2008 gemeld bij het Centrum voor Werk en inkomen te ’s-Gravenhage (hierna: CWI) om zich te laten registreren als werkzoekende. Bij besluit van 26 maart 2008 heeft het Uwv geweigerd appellant als werkzoekende te registreren op de grond dat hij geen geldig identiteitsbewijs kon overleggen.
2.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en nadere stukken overgelegd, waaronder een Pakistaans paspoort, geldig tot oktober 2008.
2.3. Bij besluit van 19 mei 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 maart 2008 ongegrond verklaard onder de overweging dat niet is aangetoond dat appellant behoort tot één der categorieën van personen aan wie het recht toekomt zich als werkzoekende te laten registreren.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 19 mei 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv aan de hand van het in bezwaar overgelegde Pakistaanse paspoort de identiteit van appellant kunnen vaststellen. Aan de hand van de door appellant overgelegde documenten is volgens de rechtbank echter nog niet vastgesteld dat appellant ook de Nederlandse nationaliteit bezit en heeft appellant niet kunnen aantonen dat hij behoort tot één van de in artikel 25, eerste lid, onder a, b, c en d van de Wet Suwi limitatief opgesomde categorieën van personen aan wie het recht toekomt zich als werkzoekende te laten registreren.
4.1. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat op grond van de overgelegde documenten voor de rechtbank moeten vaststaan dat hij over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Om die reden is ten onrechte geoordeeld dat hij niet gerechtigd was zich als werkzoekende te laten inschrijven.
4.2. Het Uwv heeft bij wijze van verweer had gesteld dat appellant niet heeft voldaan aan artikel 55, eerste lid, van de Wet Suwi in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder ten eerste tot en met ten derde, van de Wet op de identificatieplicht. Een uitreksel uit de gemeentelijke basisadministratie is geen document zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, onder ten eerste tot en met ten derde, van de Wet op de identificatieplicht. Nu appellant niet een der - limitatief opgesomde - documenten heeft overgelegd op grond waarvan tot diens registratie kon worden overgegaan, is volgens het Uwv terecht geconcludeerd dat hij niet behoorde tot één van de categorieën van personen bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet Suwi.
5.1. De Raad verwijst voor de tekst van de in dit geding van belang zijnde bepalingen, zoals deze golden ten tijde hier in geding, naar de aangevallen uitspraak. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt hij tot de volgende beoordeling.
5.2. De vraag of een recht bestaat om zich op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet Suwi te laten inschrijven en de vraag naar de identiteit van degene die om die inschrijving verzoekt zijn onlosmakelijk verbonden. Dit brengt mee dat, mede gelet op het feit dat het Uwv er geen belang bij had om hoger beroep in te stellen tegen het oordeel van de rechtbank over de vaststelling van de identiteit van appellant en dus het instellen van een hoger beroep redelijkerwijs niet van het Uwv kon worden verlangd, thans tevens beoordeeld dient te worden of het Uwv op grond van artikel 55, eerste lid, van de Wet Suwi de identiteit van appellant heeft kunnen vaststellen aan de hand van de stukken die hij bij de melding en in bezwaar heeft overlegd. Geen van de door appellant aan het Uwv overgelegde documenten zijn geldige documenten waarmee op grond van artikel 1, eerste lid, ten eerste tot en met ten derde, van de Wet op de identificatieplicht de identiteit van appellant kon worden vastgesteld. Het paspoort dat ten tijde hier van belang nog wel geldig was, is afgegeven door de Pakistaanse autoriteiten en is dus geen reisdocument van het Koninkrijk der Nederlanden in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet. De verwijzing in de aangevallen uitspraak naar artikel 2, eerste lid, onder e, van de Paspoortwet is niet juist. Aan door appellant overgelegde kopieën van documenten waarvan de geldigheidsduur is verlopen en aan het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie komt in dit verband geen betekenis toe.
5.3. Het Uwv heeft de identiteit van appellant dus niet kunnen vaststellen aan de hand van een geldig document als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht, zoals voorgeschreven in artikel 55, eerste lid, van de Wet Suwi. Uit een door de gemachtigde van appellant overgelegd stuk blijkt voorts dat een door de Dienst Burgerzaken van de gemeente ’s-Gravenhage gestart verificatieonderzoek inzake de identiteit van appellant door het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de lokale autoriteiten in Pakistan in behandeling is genomen.
5.4. Uit 5.2 en 5.3 volgt dat ten tijde hier van belang appellant niet het recht toekwam zich als werkzoekende door het CWI te laten registreren. In het licht hiervan heeft hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd - wat daarvan ook zij - de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
5.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet met verbetering van gronden worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) B. Bekkers.
BvW