ECLI:NL:CRVB:2010:BM7031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6758 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beperkingen van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 7 juni 2010 uitspraak gedaan. Appellant was van mening dat zijn medische beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Hij stelde dat er een psychiatrische expertise nodig was om zijn beperkingen goed in kaart te brengen en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen.

De Raad heeft echter geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat appellant medisch meer beperkt was dan eerder aangenomen. De overwegingen van de rechtbank werden volledig onderschreven. De bezwaarverzekeringsarts had in eerdere rapporten overtuigend aangetoond dat de medische beperkingen van appellant konden worden vastgesteld zonder een psychiatrische expertise. Ook werd er geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen.

De Raad concludeerde dat de aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid niet overschreden en dat de arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv juist was. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

09/6758 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2009, 08/1153 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2010. Voor appellant is verschenen mr. Madern. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 20 augustus 2007 heeft het Uwv de aan appellant toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, per 21 oktober 2007 ingetrokken vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
2.1. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 maart 2008 ongegrond verklaard.
2.2. Bij besluit van 7 juli 2008 heeft het Uwv het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellant per 21 oktober 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar van 4 maart 2008 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit op bezwaar van 7 juli 2008 ongegrond verklaard, het Uwv in de proceskosten veroordeeld en het Uwv gelast het griffierecht aan appellant te vergoeden. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang – het volgende overwogen.
Het verzekeringsgeneeskundige onderzoek was adequaat en de bevindingen van de verzekeringsarts zijn voldoende gemotiveerd. Er is gelet op de verzekeringsgeneeskundige rapportages geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML). De door appellant verstrekte medische gegevens, waaronder de brief van de zenuwarts H. Loen van 11 oktober 2008, bieden geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. Uit die brief blijkt niet van een gemotiveerde andere beoordeling van de psychische beperkingen van appellant ten tijde in geding. Het Uwv had gelet op de door psychiater A. Lisei verstrekte gegevens geen deskundige hoeven in te schakelen om de psychische beperkingen van appellant vast te stellen. Het Uwv wordt gevolgd in de vaststelling dat eerder een urenbeperking is aangenomen uit het oogpunt van re-integratie en de kans op terugval, maar dat thans gelet op de informatie van psychiater Lisei geen sprake meer is van een psychische aandoening die tot een urenbeperking aanleiding geeft.
Ook de arbeidskundige grondslag van het besluit op bezwaar is juist. De arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige hebben de in de geselecteerde functies voorkomende signaleringen toegelicht. Zij hebben daarmee voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
4. Appellant heeft in hoger beroep – daarmee in essentie herhalende hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd – gesteld dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Volgens appellant hadden de verzekeringsartsen een psychiatrische expertise moeten vragen om zijn medische beperkingen vast te kunnen stellen. Ook had een urenbeperking moeten worden aangenomen.
5. De Raad overweegt als volgt.
6.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat appellant op de datum in geding medisch meer beperkt was dan is aangenomen. Voor de daartoe strekkende stelling van appellant is geen steun te vinden in de zich in het dossier bevindende medische informatie. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank ter zake volledig en maakt die tot de zijne.
6.2. De Raad merkt hierbij nog op dat de bezwaarverzekeringsarts P. Eken in haar rapporten van 28 februari 2008 en 4 juli 2007 (de Raad leest: 2008) uitgebreid en op overtuigende wijze heeft aangegeven dat gelet op de beschikbare informatie – waaronder de verklaringen van psychiater Lisei en zenuwarts Loen – de medische beperkingen van appellant konden worden vastgesteld zonder een psychiatrische expertise te vragen. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts in die rapporten uitgebreid en op overtuigende wijze aangegeven dat er niet langer aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. De in hoger beroep overgelegde informatie van zenuwarts Loen van 31 januari 2010 en 18 februari 2010 leidt evenmin tot een andere conclusie. Mede omdat appellant eerst vanaf eind maart 2008 bij Loen onder behandeling is kent de Raad meer waarde toe aan de door Lisei verstrekte informatie alsmede de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts, die appellant eerder hebben onderzocht.
7. Uitgaande van de FML van 7 juni 2007 is er geen reden om aan te nemen dat de aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid overschrijden en niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd. Ook de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de arbeidskundige grondslag worden door de Raad volledig onderschreven en tot de zijne gemaakt.
8. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2010.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR