ECLI:NL:CRVB:2010:BM7027
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en voldoende medische grondslag
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1995 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2007 besloten om de uitkering per 21 augustus 2007 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid zou zijn afgenomen naar minder dan 15%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft haar beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts een verkeerde inschatting heeft gemaakt en dat er geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Ze stelt dat de geduide functies te zwaar voor haar zijn en onder haar niveau liggen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 7 juni 2010 behandeld. Tijdens de zitting was appellante niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W.M.J. Evers. De Raad heeft overwogen dat appellante geen nieuwe gezichtspunten heeft aangedragen die het oordeel van de rechtbank zouden kunnen veranderen. De Raad concludeert dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om aan te nemen dat er van een onjuist dossier is uitgegaan. De geduide functies zijn licht van aard en stellen geen hoge eisen aan het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak en het besluit van 3 januari 2008 vernietigd, maar heeft de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Tevens is bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 149,= vergoedt.