ECLI:NL:CRVB:2010:BM7019

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6628 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en herziening van WAO-uitkering en de medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de toekenning en herziening van een WAO-uitkering aan appellant, die op 9 januari 2002 uitviel uit zijn functie als administratief medewerker bij de Belastingdienst. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een WAO-uitkering toe per 8 januari 2003, met een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Echter, na een herziening op 22 februari 2005, werd deze uitkering verlaagd naar 35 tot 45%. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, waarbij de rechtbank ’s-Gravenhage in een eerdere uitspraak de medische besluitvorming van het Uwv als zorgvuldig beoordeelde, maar de arbeidskundige grondslag niet kon handhaven. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de medische beoordeling bevestigd, maar ook de geschiktheid van de voorgehouden functies voor appellant, zoals vastgesteld door de bezwaararbeidsdeskundige, onderschreven. De Raad oordeelde dat het Uwv de vier functies van bode-bezorger, keukenhulp, productiemedewerker confectie en medewerker tuinbouw op goede gronden heeft gebruikt voor de schatting. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk voor de herziening van de uitkering per 22 februari 2005, omdat het Uwv met een nieuw besluit op bezwaar op 16 november 2009 aan de bezwaren van appellant tegemoet was gekomen. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 56,15 bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.

Uitspraak

06/6628 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 oktober 2006, 06/1635 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008. Appellant is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. K.M. Schuyt. De voorzitter heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat een onafhankelijke psychiater zal worden benoemd om nader onderzoek te verrichten naar de medische toestand van appellant op de datum in geding.
Vervolgens heeft prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, een rapportage van de door hem verrichte expertise, gedateerd 17 september 2009, ingediend bij de Raad.
Het Uwv heeft hierin aanleiding gezien om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, gedateerd 16 november 2009.
Appellant heeft op dit nadere besluit niet schriftelijk gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek hervat ter zitting van 26 april 2010.
Appellant is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Steeksma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 9 januari 2002 uitgevallen. Voorheen was hij werkzaam als administratief medewerker bij de Belastingdienst.
1.2. Bij besluit van 7 maart 2003 heeft het Uwv aan appellant een WAO-uitkering toegekend per 8 januari 2003, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Bij besluit op bezwaar van 21 december 2004 heeft het Uwv het door appellant tegen dit besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard en tevens de WAO-uitkering herzien per 22 februari 2005 naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Vervolgens heeft de rechtbank ’s-Gravenhage bij uitspraak van 1 september 2005 (registratienummer AWB 05/568) het tegen laatstgenoemd besluit ingediende beroep gegrond verklaard ten aanzien van de toekenning per 8 januari 2003. Hierbij heeft zij overwogen dat zij de medische besluitvorming van het Uwv zorgvuldig acht en geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts ziet maar dat zij van oordeel is dat de arbeidskundige grondslag van dit besluit geen stand kan houden. Voorts heeft de rechtbank het beroep ten aanzien van de herziening van de uitkering per 22 februari 2005 niet-ontvankelijk verklaard nu dit onderdeel van het besluit een primair besluit is en het beroepschrift van appellant op dit punt doorgezonden naar het Uwv om te behandelen als bezwaarschrift.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 16 januari 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 maart 2003 ongegrond verklaard en voorts het bezwaar tegen het besluit tot herziening van de uitkering per 22 februari 2005 eveneens ongegrond verklaard.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingediende beroep ongegrond verklaard ten aanzien van beide data in geding, te weten 8 januari 2003 en 22 februari 2005.
2.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv de klachten die hij ervoer en nog immer ervaart aan zijn voeten, gehoor, visus en rechterarm (de schrijfarm) ernstig heeft onderschat. Door deze klachten was hij op 8 januari 2003 noch op 22 februari 2005 in staat om de voorgehouden functies te verrichten.
2.2. Naar aanleiding van de rapportage van de door de Raad benoemde deskundige, psychiater Koerselman, heeft het Uwv op 16 november 2009 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het Uwv het bezwaar van appellant alsnog gegrond heeft verklaard en appellant een volledige WAO-uitkering heeft toegekend per 22 februari 2005.
3.1. De Raad is allereerst van oordeel dat appellant geen belang heeft bij een uitspraak van de Raad ten aanzien van het bestreden besluit voor zover het betreft de herziening per 22 februari 2005, nu met het nadere besluit van 16 november 2009 op dit punt geheel is tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellant. De Raad acht het hoger beroep van appellant in zoverre dan ook niet-ontvankelijk in verband met het ontbreken van procesbelang.
3.2. Ten aanzien van het bestreden besluit, voor zover het betreft de toekenning van de WAO-uitkering per 8 januari 2003, overweegt de Raad het volgende. Wat betreft de medische besluitvorming is de Raad van oordeel dat de juistheid van de medische beoordeling in rechte vast staat nu appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 september 2005 geen rechtsmiddel heeft aangewend. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling is de Raad van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de vier functies van bode-bezorger, keukenhulp, productiemedewerker confectie en medewerker tuinbouw op goede gronden voor de schatting heeft gebruikt. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige bij rapportage van 24 juli 2008 afdoende heeft toegelicht dat de voorgehouden functies geschikt zijn te achten voor appellant, gelet op zijn functionele mogelijkheden zoals deze zijn vastgesteld door de bezwaarverzekeringsarts.
3.3. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet voor zover het betreft de toekenning per 8 januari 2003 en wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft de herziening per 22 februari 2005.
3.4. Gelet op het feit dat appellant terecht beroep en hoger beroep heeft ingesteld, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 18,72 wegens reiskosten in eerste aanleg en op € 37,43 wegens reiskosten in hoger beroep, in totaal € 56,15. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover het betreft de toekenning van de WAO-uitkering per 3 januari 2003;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de herziening van de WAO-uitkering per 22 februari 2005;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 56,15;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2010.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) D.E.P.M. Bary.
TM