ECLI:NL:CRVB:2010:BM6998
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering en niet-ontvankelijkheid van hoger beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 18 november 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost heeft op 6 juni 2006 de bijstand van appellant over de periode van 1 augustus 2005 tot 1 april 2006 ingetrokken. Het bezwaar van appellant tegen deze intrekking werd op 18 april 2007 ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Groningen, die op 16 april 2008 de uitspraak van het Dagelijks Bestuur vernietigde en het Dagelijks Bestuur opdroeg een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Na de uitspraak van de rechtbank heeft het College op 21 augustus 2009 opnieuw beslist op het bezwaar van appellant, maar dit besluit kwam niet tegemoet aan de bezwaren van appellant. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het besluit van 21 augustus 2009, dat niet aan het bezwaar van appellant tegemoet komt, moet worden betrokken in de beoordeling van het hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen actueel (proces)belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep of het besluit van 21 augustus 2009. Daarom heeft de Raad besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en C.H. Bangma als leden, in aanwezigheid van griffier N.M. van Gorkum. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 mei 2010.