De erven van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], Australië (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2008, 07/4396 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 2 juni 2010
Namens appellanten heeft C. McLeod-van Dijk hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2010. Appellanten zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Wijlen [betrokkene] (hierna betrokkene), geboren [in] 1920 en overleden [in] 2006, heeft in 1985 of 1986 bij de Svb een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij brief van 30 juni 1986 heeft de Svb betrokkene medegedeeld dat zij niet tot toekenning van een ouderdomspensioen kan overgaan, voordat zij in het bezit is van een officieel en ondertekend levensbewijs van de echtgenoot van betrokkene. Deze aanvraag heeft vervolgens niet geleid tot de toekenning van een AOW-pensioen aan betrokkene.
1.3. Na het overlijden van betrokkene heeft haar gewezen echtgenoot op 7 november 2006 bij de Svb een aanvraag ingediend die ertoe strekt dat het AOW-pensioen van zijn overleden echtgenote alsnog postuum aan hem wordt toegekend.
1.4. Bij besluit van 7 mei 2007, gericht aan de erven van betrokkene, heeft de Svb betrokkene met ingang van oktober 2005 en tot aan de datum van haar overlijden, postuum een pensioen ingevolge de AOW toegekend ter hoogte van 56% van het volledige pensioen voor een gehuwde. Deze toekenning leidt tot een nabetaling van € 3.702,33. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit inhoudende dat het AOW-pensioen dient te worden toegekend met ingang van het moment waarop betrokkene in 1985 de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.
1.5. Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft de Svb het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 7 mei 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 17 oktober 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat partijen de Raad geen duidelijkheid hebben kunnen verschaffen over de vraag of de aanvraag van betrokkene uit 1985 of 1986 wel of niet tot een besluit van de Svb heeft geleid. Gelet op het feit dat is gebleken dat de Svb in het kader van deze aanvraag nadere informatie bij betrokkene heeft opgevraagd en voorts niet is gebleken dat betrokkene in de periode van 1986 tot 2006 op enigerlei wijze ter zake contact met de Svb heeft opgenomen, berust naar het oordeel van de Raad het risico van de onduidelijkheid ter zake bij betrokkene.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de Svb terecht afgezien van het postuum toekennen van een AOW-uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar. Ten aanzien van het postuum toekennen van een AOW-uitkering heeft de Svb beleid geformuleerd, waarin de maximale terugwerkende kracht op één jaar wordt gesteld en waarin tevens is vastgelegd dat verdergaande terugwerkende kracht niet aan de orde kan zijn, nu er geen sprake kan zijn van hardheid bij degene die de postume aanvraag indient. Zoals de Raad al in zijn uitspraak van 21 februari 2008 (LJN BC5628) heeft geoordeeld komt dit beleid van de Svb niet in strijd met geschreven of ongeschreven recht. Bij de beoordeling of sprake is van een bijzonder geval, evenals bij de beoordeling of sprake is van (financiële) hardheid, dient het te gaan om de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde en niet die van de erven.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2010.
(get.) M.M. van der Kade.