ECLI:NL:CRVB:2010:BM6361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-386 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de WAZ-uitkering zonder nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep tegen de intrekking van haar WAZ-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 mei 2010 uitspraak gedaan. Appellante had haar WAZ-uitkering, die per 17 mei 2005 was beëindigd, aangevochten. Het Uwv had deze beëindiging gebaseerd op een medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat haar arbeidsongeschiktheid tot minder dan 25% was afgenomen. Appellante stelde dat haar arbeidsbeperkingen waren onderschat en dat er nieuwe medische gegevens waren die haar situatie anders zouden kunnen belichten.

De Raad overwoog dat het Uwv bevoegd was om een eerder besluit te heroverwegen, ook al was dit besluit in rechte onaantastbaar geworden. De Raad concludeerde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden waren die aanleiding gaven om het oorspronkelijke besluit te herzien. De eerdere beëindiging van de WAZ-uitkering was dus terecht en de rechtbank had de zaak correct beoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de herberekening van het loonverlies zonder maximering van de urenomvang niet leidde tot een relevant verlies aan verdiencapaciteit.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen aanleiding gezien voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

09/386 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 december 2008, 08/676 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv voerde verweer.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 16 april 2010. Appellante liet zich bijstaan door mr. N.L.A. Thomas-Ackermann, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. A.H.G. Boelen vertegenwoordigde het Uwv.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het inleidende beroep is gericht tegen het ter uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) door het Uwv genomen besluit van 31 maart 2008 waarbij is beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 oktober 2007.
1.2. Met het besluit van 17 oktober 2007 weigert het Uwv de eerdere beëindiging van de WAZ-uitkering van appellante ongedaan te maken.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
3.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
3.2. Het Uwv beëindigde na medisch en arbeidskundig onderzoek de WAZ-uitkering van appellante met ingang van 17 mei 2005, omdat haar arbeidsongeschiktheid tot minder dan 25% was afgenomen. Daarbij maximeerde het Uwv de urenomvang van de maatvrouw op 38 uur per week. Dit besluit staat onherroepelijk vast.
3.3. Het vervallen van de maximering van de urenomvang in het Schattingsbesluit 2004 met het Koninklijk Besluit van 29 augustus 2007 (Stb 2007, 324) vormde voor het Uwv aanleiding tot de ambtshalve herbeoordeling van de intrekking van de WAZ-uitkering van appellante.
3.4. Op verzoek van appellante vond (ook) een medisch onderzoek plaats. De verzekeringsarts zag appellante op haar spreekuur van 16 augustus 2007 en is van mening dat de voor de intrekking per 17 mei 2005 gehanteerde Functionele Mogelijkhedenlijst juist is, al zijn per 1 april 2006 nieuwe beperkingen als gevolg van een andere ziekteoorzaak ontstaan.
4. In hoger beroep handhaaft appellante als enige beroepsgrond dat de voor haar op 17 mei 2005 geldende arbeidsbeperkingen zijn onderschat. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat het vervallen van de maximering van de urenomvang van de maatvrouw geen relevant loonverlies oplevert.
5.1.1. Met zijn uitspraak van 2 maart 2007, LJN AZ9652, verklaarde de Raad de maximering van de urenomvang van de maatman in het Schattingsbesluit 2004 onverbindend. De wetgever wijzigde daarop het Schattingsbesluit 2004 met het Koninklijk Besluit van 29 augustus 2007 en liet de maximering vervallen.
5.1.2. Dat vormde voor het Uwv de aanleiding om ambtshalve de beëindiging van de WAZ-uitkering van appellante per 17 mei 2005 te heroverwegen.
5.2.1. De Raad is van oordeel dat een bestuursorgaan de bevoegdheid toekomt om, niet alleen op een verzoek van een belanghebbende, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar ook uit eigen beweging, een eerder genomen besluit te heroverwegen. De omstandigheid dat het eerder genomen besluit in rechte onaantastbaar is geworden, staat daaraan niet in de weg. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 28 april 2010, LJN BM2059.
5.2.2. Als het bestuursorgaan weigert terug te komen van het eerder genomen besluit, opent dit niet de weg naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De rechterlijke toetsing beperkt zich dan in beginsel tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
5.3. De inhoud van inmiddels tot stand gekomen rechtspraak vormt op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het in rechte onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 maart 2006, LJN AV8305). In die zin is er in het voorliggende geval geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv, gelet op de uitspraak van de Raad van 2 maart 2007, aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
5.4. Herberekening van het loonverlies zonder maximering van de urenomvang leidt niet tot een relevant verlies aan verdiencapaciteit en medische gegevens die een nieuw licht werpen op de gezondheidstoestand van appellante per 17 mei 2005, ontbreken. Het Uwv heeft desondanks nader medisch onderzoek laten doen. De resultaten van dat onderzoek leiden de Raad niet tot de conclusie dat het bestreden besluit de hiervoor geschetste rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
6. De Raad ziet geen aanleiding tot een kostenveroordeling
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR