ECLI:NL:CRVB:2010:BM6293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3968 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WAO-uitkering zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 18 juni 2009, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in 2005 besloten om de WAO-uitkering van appellant te verlagen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Appellant heeft in 2008 verzocht om dit besluit te herzien, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat, ook al zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden, het besluit van het Uwv niet de rechterlijke toets kan doorstaan. Hij verwees naar een eerdere uitspraak van de Raad van 7 april 2010 ter ondersteuning van zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellant in wezen een herhaling zijn van wat eerder in de rechtbank is aangevoerd. De Raad heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die een ander oordeel rechtvaardigen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 mei 2010.

Uitspraak

09/3968 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 18 juni 2009, 08/836 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.T. van Baarlen, werkzaam bij Fiscount Arbeid en Recht te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2010. Appellant was vertegenwoordigd door Van Baarlen en het Uwv door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit op bezwaar van 24 mei 2005 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 28 september 2004, inhoudende dat de uitkering van appellant met ingang van 29 november 2004 wordt verlaagd en wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
1.2. Op 25 februari 2008 heeft appellant het Uwv verzocht van dat besluit terug te komen.
1.3. Bij besluit van 3 maart 2008 heeft het Uwv geweigerd dat verzoek in te willigen.
1.4. Het hiertegen door appellant ingediende bezwaar is door het Uwv bij besluit van 28 augustus 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen laatstgenoemd besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts is niet gebleken dat het Uwv in redelijkheid geen gebruik kon maken van de afwijzingsbevoegdheid van artikel 4:6 van de Awb of anderszins heeft gehandeld in strijd met een rechtsregel of rechtsbeginsel.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat, zo al geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, het besluit toch de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Hij heeft in dat verband een beroep gedaan op de uitspraak van de Raad van 7 april 2010 (LJN BM0467).
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen hij in eerste aanleg bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en de Raad ziet geen reden daar in hoger beroep anders over te oordelen. Van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb is ook de Raad niet gebleken. Het beroep op de uitspraak van de Raad van 7 april 2010 slaagt evenmin. De beantwoording van de vraag of het Uwv niet in redelijkheid tot het bestreden besluit had kunnen komen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel heeft geen betrekking op het besluit waarvan herziening is gevraagd maar, zoals blijkt uit rechtsoverweging 4.4 van die uitspraak, op het bestreden besluit. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat daarvan geen sprake is.
5. Het hoger beroep slaagt niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Venneman.
CVG