ECLI:NL:CRVB:2010:BM6282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-559 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1999 arbeidsongeschikt is door voet- en longklachten. Na de wettelijke wachttijd ontving hij een uitkering, die in 2003 was vastgesteld op 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd en vastgesteld dat appellant recht had op een hogere uitkering van 80 tot 100% voor de periode van 5 december 2005 tot 1 augustus 2007. De rechtbank oordeelde dat de hartklachten van appellant buiten beschouwing konden worden gelaten, omdat deze klachten voortkwamen uit een andere oorzaak dan de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv niet bevoegd was om zijn beperkingen als gevolg van de hartklachten buiten aanmerking te laten, aangezien hij al een uitkering ontving naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse. Het Uwv heeft echter betoogd dat het ambtshalve gehouden is om de arbeidsongeschiktheid te herbeoordelen en dat appellant ten onrechte een hogere uitkering had ontvangen dan waar hij recht op had.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de hartklachten van appellant inderdaad buiten beschouwing konden worden gelaten. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die het oordeel van de rechtbank konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 augustus 2007 correct was vastgesteld op 25 tot 35%. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/559 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 december 2008, 08/2718 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Karkache. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad vermeldt hier dat appellant in 1999 is uitgevallen met voet- en longklachten en na ommekomst van de wettelijke wachttijd van destijds 52 weken een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt. Deze is per 10 mei 2003 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het op bezwaar genomen besluit van 3 maart 2008 (het bestreden besluit) vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het ten aanzien van appellant door het Uwv genomen besluit van 3 juli 2007 herroepen. Dientengevolge heeft, naar tussen partijen niet in geschil is, appellant van 5 december 2005 tot 1 augustus 2007 recht op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Wel in geschil is of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 augustus 2007 25 tot 35% bedraagt.
3.1. In hoger beroep heeft appellant - kort samengevat - aangevoerd dat hij geen aanvraag heeft ingediend om zijn uitkering per 1 augustus 2007 te herzien. Voorts is aangevoerd dat het aan het Uwv niet vrij stond om met toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO zijn beperkingen als gevolg van de bij hem inmiddels bestaande hartklachten buiten aanmerking te laten, nu dit artikellid ziet op een toename van de arbeidsongeschiktheid en appellant al uitkering ontving naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse.
3.2. Het Uwv heeft aangevoerd dat hij te allen tijde ambtshalve gehouden is om, als daartoe aanleiding is, een herbeoordeling van de arbeidsbeperkingen van een verzekerde te doen. Voorts heeft het Uwv erop gewezen dat appellant recht had op een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en dat door een aantal fouten aan appellant vanaf 5 december 2005 een WAO-uitkering betaalbaar is gesteld als ware hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt en dat om zorgvuldigheidsredenen de betaling ervan tot 1 augustus 2007 is voortgezet.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad wijst op het bepaalde in artikel 23 van de WAO, waarbij aan het Uwv de bevoegdheid is verleend om, zo vaak hij dat nodig oordeelt, de mate van arbeidsongeschiktheid van degene die aanspraak maakt op, of in het genot is van, een arbeidsongeschiktheidsuitkering te (her)beoordelen. Daarnaast geldt in het onderhavige geval dat het Uwv een eerder door hem in het voordeel van appellant gemaakte fout wenste te herstellen. Het is ongerijmd dat daartoe alleen zou kunnen worden overgegaan als appellant daarom zelf zou vragen. De eerste in 3.1 vermelde beroepsgrond treft daarom geen doel.
4.3. Ten aanzien van de tweede beroepsgrond overweegt de Raad dat in het onderhavige geval door de uitspraak van de rechtbank is komen vast te staan dat appellant uitsluitend op grond van de werking van het rechtszekerheidsbeginsel vanaf 5 december 2005 recht had op WAO-uitkering naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse. De herziening van deze uitkering naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% per 1 augustus 2007 heeft de rechtbank in stand gelaten. Die mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% was per 5 december 2005 al berekend met inachtneming van appelllants beperkingen uit long- en voetklachten. De inmiddels opgetreden hartklachten heeft het Uwv in het kader van deze beoordeling buiten aanmerking gelaten, omdat de daaruit voortvloeiende beperkingen kennelijk zijn voortgekomen uit een andere oorzaak, dan die waaruit de ongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen. Door de expiratie van de werking van het rechtszekerheidsbeginsel per 1 augustus 2007 had appellant met ingang van die datum geen recht op een hogere uitkering dan hij zonder de toepassing van dit beginsel zou hebben gehad, te weten een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De omstandigheid dat appellant tot 1 augustus 2007 een uitkering ontving naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse staat derhalve aan toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO per 1 augustus 2007 niet in de weg. De Raad onderschrijft in dit verband de overwegingen van de rechtbank waarom de hartklachten van appellant met toepassing van dit artikellid buiten aanmerking worden gelaten. In hoger beroep zijn ook geen gegevens van medische aard ingezonden die aanknopingspunten bieden voor de veronderstelling dat het oordeel van de rechtbank hieromtrent onjuist is.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat als de beperkingen als gevolg van hartklachten buiten aanmerking worden gelaten, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 augustus 2007 met indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% niet is onderschat.
5. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR