ECLI:NL:CRVB:2010:BM6083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4043 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WAO-uitkering en de invloed van inkomsten op de hoogte van de uitkering

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die sinds 7 juni 2002 een WAO-uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Haarlem in haar eerdere uitspraak van 9 juni 2009 werd bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn inkomsten van invloed konden zijn op de hoogte van zijn uitkering. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 44 van de WAO, dat stelt dat als iemand met een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, de uitkering niet wordt ingetrokken zolang niet vaststaat of deze arbeid als relevante arbeid kan worden aangemerkt.

Appellant had in 2005 een inkomen dat meer dan de helft van zijn eerdere salaris bedroeg, wat hem had moeten doen beseffen dat dit invloed zou hebben op zijn uitkering. De Raad bevestigde dat de gedragslijn van het Uwv, die stelt dat terugvordering kan plaatsvinden als de verzekerde redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel uitkering ontving, consistent was toegepast. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet kon volhouden dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van zijn inkomsten voor zijn uitkering.

De uitspraak benadrukt het belang van de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om zich bewust te zijn van de impact van hun inkomsten op hun uitkering. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de beroepsgrond van appellant af, waarbij werd gesteld dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 mei 2010.

Uitspraak

09/4043 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 juni 2009, 08/6984 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M. de Roo, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Roo. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1. Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO houdt, voor zover hier van belang, in dat, indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, zo lang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet wordt ingetrokken of herzien, doch die uitkering niet wordt uitbetaald indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%. Onder b van dit artikellid is bepaald, dat indien het onder a bepaalde niet van toepassing is, de uitkering wordt uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid bedoelde arbeid zou zijn.
2.1. Appellant ontvangt per 7 juni 2002 een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
2.2. Bij besluit van 27 maart 2008 heeft het Uwv – voor zover hier van belang - in verband met door appellant verkregen inkomsten per 1 september 2005 toepassing gegeven aan artikel 44 van de WAO en over de periode van 1 september 2005 tot 1 januari 2008 een bedrag van bruto € 7.138,13 aan onverschuldigd betaalde uitkering van appellant teruggevorderd.
2.3. Bij besluit van 24 september 2008 heeft het Uwv – voor zover hier van belang - het door appellant tegen het besluit van 27 maart 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak is – voor zover hier van belang - de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv terecht is overgegaan tot toepassing van artikel 44 van de WAO en tot terugvordering van het in 2.2 genoemde bedrag aan onverschuldigd betaalde uitkering.
De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 november 2008, LJN BG3717 overwogen dat het appellant redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat de door hem ontvangen inkomsten van invloed zouden zijn op de hoogte van zijn uitkering, zodat de Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen, noch de ter uitvoering van deze regeling gehanteerde instructies aan toepassing van artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht in de weg staat.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zijn inkomsten van invloed zouden kunnen zijn op de hoogte van zijn uitkering.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. In zijn uitspraak van 5 november 2008, genoemd in 3, heeft de Raad overwogen dat in het geval aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan, het Uwv gehouden is toepassing te geven aan artikel 44 van de WAO. Daarbij heeft de Raad geoordeeld dat de bewoordingen van dit artikel er in beginsel niet aan in de weg staan dat dit artikel met terugwerkende kracht wordt toegepast. Voorts blijkt uit deze uitspraak dat het Uwv van toepassing van deze wetsbepaling pleegt af te zien in gevallen waarin het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat te veel aan uitkering wordt ontvangen. Deze door het Uwv bestendig gehanteerde gedragslijn dient op één lijn te worden gesteld met een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt beschouwd met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
5.3. De Raad is van oordeel dat evenbedoelde gedragslijn in het geval van appellant op consistente wijze is toegepast. De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat het appellant redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zijn inkomsten van invloed konden zijn op de hoogte van zijn uitkering. Appellant is per september 2005 een bedrag gaan verdienen van iets meer dan de helft van het (naar 2005 geïndexeerde) bedrag dat hij verdiende in de functie waarin hij uitviel. Appellant had kunnen en moeten begrijpen dat dit van invloed zou kunnen zijn op het recht op uitkering dat werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
5.4. Dat vanaf een later moment wellicht een situatie is ontstaan waarin het voor appellant minder duidelijk was of zijn inkomsten van invloed konden zijn op de hoogte van zijn uitkering leidt niet tot een ander oordeel dan gegeven in 5.3. Dit doet er immers niet aan af dat het appellant per september 2005 reeds duidelijk moet zijn geweest dat zijn verdiensten van invloed konden zijn op de hoogte van zijn uitkering.
5.5. De omstandigheid dat ten aanzien van de verdiensten van appellant van voor september 2005 geen toepassing van artikel 44 van de WAO heeft plaatsgevonden leidt evenmin tot een ander oordeel dan gegeven in 5.3, dit reeds omdat de inkomsten van appellant verkregen voor september 2005 lager waren dan die per september 2005.
5.6. De beroepsgrond van appellant weergegeven in 4 treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient voor zover aangevochten te worden bevestigd.
5.7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Venneman
CVG