ECLI:NL:CRVB:2010:BM5950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7012 WWIK
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WWIK-uitkering wegens niet-naleving van verplichtingen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WWIK-uitkering aan appellante, die niet heeft voldaan aan de verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 20 van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK). Appellante ontving over het jaar 2006 een uitkering, maar heeft de gevraagde gegevens, waaronder de jaarrekening, niet tijdig ingeleverd. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft op 6 september 2007 besloten om de uitkering van € 7.996,74 terug te vorderen, omdat appellante niet aan de verplichtingen had voldaan. Dit besluit werd door het College in een later besluit van 2 november 2007 bevestigd, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft in haar uitspraak van 29 november 2007 het beroep van appellante tegen het besluit van het College ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 13 april 2010 heeft appellante zich gemotiveerd verzet tegen de eerdere uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig de noodzakelijke gegevens heeft verstrekt, wat in strijd is met de verplichtingen die aan de WWIK-uitkering zijn verbonden. De Raad oordeelt dat het College terecht de uitkering heeft teruggevorderd en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en C.H. Bangma als leden, in aanwezigheid van griffier N.M. van Gorkum. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 mei 2010.

Uitspraak

07/7012 WWIK
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2007, 07/4132 en 07/4336 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [F.] hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2010. Voor appellante is verschenen [F.]. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Boegborn, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft over 2006 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) ontvangen. Bij besluit van 1 maart 2007 is aan appellante onder meer meegedeeld dat op haar de (in artikel 20, derde lid, van de WWIK genoemde) verplichting rust om uiterlijk binnen 6 maanden na afloop van het kalenderjaar waarover de uitkering is verleend, op verzoek of op eigen initiatief, haar administratie over te leggen.
1.2. In verband met de definitieve vaststelling van de WWIK-uitkering over 2006 heeft het College bij brieven van 20 april 2007 en 12 juli 2007 aan appellante verzocht om uiterlijk op 1 juli 2007 respectievelijk 1 september 2007 over te leggen:
- alle inkomstengegevens, zoals salaris- en uitkeringsspecificaties, jaarrekeningen (verlies-en winstrekening en balans), ouderbijdragen, etc.;
- aangifte inkomstenbelasting.
1.3. In de brief van 12 juli 2007 is aangegeven dat, indien appellante de gevraagde gegevens niet of niet volledig uiterlijk op 1 september 2007 overlegt, de aan appellante verstrekte WWIK-uitkering over het kalenderjaar 2006 volledig van haar zal worden teruggevorderd.
1.4. Bij brief van 7 augustus 2007 is aan appellante desgevraagd uitstel verleend tot het inleveren van de belastingaangifte 2006, mits de jaarcijfers over 2006 en het daartoe bestemde formulier voor opgave van het jaarinkomen voor 1 september 2007 in het bezit zijn van het College.
1.5. Appellante heeft naar het oordeel van het College niet tijdig de gevraagde stukken ingeleverd. Het College heeft bij besluit van 6 september 2007 de aan appellante over 2006 verstrekte uitkering tot een bedrag van € 7.996,74 van haar teruggevorderd.
1.6. Bij besluit van 2 november 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 6 september 2007 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het College ten grondslag gelegd dat appellante niet aan de in artikel 20 van de WWIK genoemde verplichtingen heeft voldaan en evenmin binnen de daarvoor gestelde termijnen de gevraagde gegevens (lees: de jaarrekening) heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 november 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Het College heeft artikel 30 van de WWIK aan de terugvordering ten grondslag gelegd. Ingevolge dat artikel dient het bestuursorgaan de kosten van de uitkering over het voorgaande kalenderjaar terug te vorderen, voor zover de kunstenaar of zijn echtgenoot niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 20, derde lid, van de WWIK.
4.2. Voor de Raad staat vast dat appellante niet tijdig de gevraagde en voor de definitieve vaststelling van de uitkering noodzakelijke gegevens, met name de jaarrekening, aan het College heeft verstrekt. Met het College is de Raad van oordeel dat appellante daardoor in strijd heeft gehandeld met de in artikel 20, derde lid, van de WWIK genoemde en aan de uitkering verbonden verplichtingen. In hetgeen door appellante is aangevoerd blijkt niet dat het niet tijdig overleggen van de jaarrekening haar niet kan worden verweten. De vertraging in de verzending van de jaaropgave door het College brengt niet met zich mee dat appellante daardoor verhinderd was tijdig - dat wil zeggen: vóór 15 september 2007 - de jaarrekening te kunnen inzenden. Overigens was de jaarrekening al op 15 augustus 2007 opgesteld zodat appellante deze tijdig had kunnen inzenden. Met het inzenden van alle inkomensgegevens op 23 januari 2007, zo appellante stelt, is naar het oordeel van de Raad niet aan genoemde verplichting voldaan. Voorts vloeit uit de aard en inhoud van het primaire besluit voort dat bij de heroverweging in bezwaar van dat besluit in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat betrokkene redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. In het voorgaande ligt reeds besloten dat hiervan in dit geval geen sprake is. Het College was derhalve gehouden de aan appellante verleende WWIK-uitkering terug te vorderen. Dat in de gemeente ’s-Gravenhage wel rekening wordt gehouden met gegevens of bescheiden die na het primaire besluit zijn verstrekt, zoals door appellante is aangevoerd, betekent niet dat het door het College genomen besluit om die reden, als in strijd met het gelijkheidsbeginsel, onrechtmatig zou zijn, nu de WWB voorziet in een gedecentraliseerde uitvoering. De mogelijkheid van een verschillende uitvoering per gemeente is daarmee gegeven.
4.3. De Raad ziet in de door appellante aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen als bedoeld in artikel 32 van de WWIK, zodat het College niet de bevoegdheid toekwam om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) N.M. van Gorkum.
AV