ECLI:NL:CRVB:2010:BM5930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1751 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had van 1998 tot eind 2005 een WAO-uitkering ontvangen en meldde zich op 31 maart 2006 ziek vanuit de WW. Het Uwv weigerde haar per 28 april 2006 een WAO-uitkering toe te kennen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot deze rechtszaak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor de stelling van appellante dat haar beperkingen aan het linkerbeen zijn toegenomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts geen onjuiste conclusies had getrokken en dat er geen (medisch objectiveerbare) toename van beperkingen was aangetoond. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de bedrijfsarts meer beperkingen had aangenomen, maar de Raad concludeert dat dit niet leidt tot een ander oordeel. De Raad wijst erop dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunt.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv geen arbeidskundig onderzoek hoefde uit te voeren, omdat er geen toename van beperkingen was vastgesteld. De uitslag van een MRI-onderzoek dat na de datum in geding is uitgevoerd, is niet relevant voor de beoordeling van de zaak. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/1751 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 februari 2009, 08/1884 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Gloudi en het Uwv door mr. R.N.H. Rokebrand.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft van 1998 tot eind 2005 een WAO-uitkering ontvangen. Op 31 maart 2006 heeft zij zich “vanuit de WW” ziek gemeld.
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het Uwv geweigerd haar per 28 april 2006 een WAO-uitkering toe te kennen.
1.2. Bij besluit van 3 oktober 2008 heeft het Uwv het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 3 oktober 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. Uit de in het dossier aanwezige medische verklaringen blijkt geen (medisch objectiveerbare) toename van de beperkingen van appellante in verband met haar linkerbeenklachten. Nu geen sprake is van toegenomen beperkingen heeft het Uwv een arbeidskundig onderzoek achterwege kunnen laten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de beperkingen aan het linkerbeen als gevolg van het ongeval in 2003 wel degelijk zijn toegenomen. Haar ziekmelding is geaccepteerd. Het Uwv had ook arbeidskundig onderzoek moeten verrichten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een afspraakbevestiging voor een MRI-onderzoek van de knie links op 29 maart 2010 overgelegd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellante ook in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd die tot een ander oordeel moet leiden. De uitslag van het MRI-onderzoek is nog niet bekend, nog daargelaten of die uitslag betrekking heeft op de datum in geding, 28 april 2006. Van toename van de beperkingen aan de linkerknie is dan ook niet gebleken. Dat de bedrijfsarts in het kader van de ziekmelding van appellante meer beperkingen heeft aangenomen, leidt niet tot een andere conclusie. Appellante werd door de arbeidsdeskundige nog steeds geschikt geacht voor de functie samensteller metaalwaren, maar is door de bedrijfsarts niet hersteld verklaard in verband met nog lopende medische behandelingen. Het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 1 april 2008 (LJN BC9241) slaagt evenmin aangezien in dat geval sprake was van toename van de beperkingen ten opzichte van de eerder in het kader van de WAO-beoordeling opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en niet van een in het kader van de Ziektewet door een bedrijfsarts opgestelde FML.
5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) R.L. Venneman.
EF