ECLI:NL:CRVB:2010:BM5911
Centrale Raad van Beroep
Toekenning van WAO-uitkering en de toepassing van artikel 35 van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant had op 26 november 2007 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 14 mei 2008 was toegekend met ingang van 27 november 2006, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv werd echter ongegrond verklaard op 21 augustus 2008.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat er in de situatie van appellant geen sprake was van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 35, tweede lid, tweede volzin, van de WAO. Dit betekent dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de indiening van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen gegevens waren die erop wezen dat appellant door zijn psychische beperkingen niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd was. Hij voerde aan dat hij leed aan een ernstige psychiatrische stoornis, maar het Uwv bracht tegenargumenten in, waaronder dat appellant in de jaren vóór 2007 veelvuldig werkzaamheden had verricht. De Raad oordeelde dat er geen gegevens waren die erop wezen dat appellant niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen, ongeacht de aard van zijn dienstverbanden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.