[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2009, 08/2587 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
Namens appellant heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 22 februari 2010 heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, de Raad meegedeeld dat hij de zaak heeft overgenomen van mr. Harff.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door S.N. Westmaas.
1. Appellant was voltijds werkzaam als spuiter. Hij is op 19 februari 2001 uitgevallen wegens een verbrijzelde rechterhiel, veroorzaakt door een bedrijfsongeval. Per 18 februari 2002 werd hem een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Sedert 19 februari 2003 is hem, wegens deeltijdbehandeling, een volledige WAO-uitkering verstrekt. Appellant is ten gevolge van een eerder bedrijfsongeval in 1997 blind geraakt aan het rechteroog.
2.1. Bij besluit van 15 oktober 2007 is de aan appellant toegekende WAO-uitkering per 16 december 2007 (datum in geding) herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
2.2. Appellants bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 16 mei 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.3. De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe geoordeeld dat er geen reden is om de medische of de arbeidskundige component van de schatting onjuist of onzorgvuldig te achten.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep de gronden van het beroep herhaald. Deze houden in dat appellant per 16 december 2007 onverminderd volledig dan wel voor 65-80% arbeidsongeschikt is te achten. Dat blijkt volgens appellant ook uit de brief van BAVO-Europoort van 14 april 2008, waarin is vermeld dat appellant daar sinds augustus 2002 wordt behandeld in verband met chronische depressieve klachten en psychosociale problematiek. Het is daarnaast onbegrijpelijk dat in een tijdsbestek van krap 15 dagen (tussen 5 juli 2007 en 20 juli 2007) de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door twee verschillende verzekeringsartsen van het Uwv is omgeslagen in die zin dat appellant op medische gronden op 5 juli 2007 wel als volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd, doch op 20 juli 2007 niet met na beoordeling door een arbeidsdeskundige als uitkomst een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
3.2. Het Uwv heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat uit de rapportage van verzekeringsarts U.T. Benie-Sewpersadsingh van 20 juli 2007 blijkt waarom deze anders aankijkt tegen de beperkingen van appellant dan verzekeringsarts S.A.K. Bhaggoe in zijn rapportage van 5 juli 2007. Reden hiervoor is dat er op het laatste beoordelingsmoment onvoldoende aanwijzingen waren voor een depressieve stoornis. Er is een episode geweest waarin die wel aanwezig waren. Ook is er geen sprake van disfunctioneren op de drie niveaus en evenmin voldoet appellant aan de voorwaarden om geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen. Ook Bhaggoe kan zich achteraf verenigen met de conclusies van Benie-Sewpersadsingh. Het medische onderzoek is zorgvuldig verricht en de mate van arbeidsongeschiktheid is per 16 december 2007 juist vastgesteld.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen in beroep is aangevoerd. Er zijn geen objectieve medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid en volledigheid van de vastgestelde medische beperkingen, zoals die zijn weergegeven in de FML van 6 mei 2008. Het rapport van BAVO-Europoort is daarvoor onvoldoende. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad maakt deze overwegingen tot de zijne. Het gegeven dat Benie-Sewpersadsingh in haar rapportage van 20 juli 2007 tot andere conclusies is gekomen dan Bhaggoe doet aan het voorgaande niet af. In haar rapportage heeft Benie-Sewpersadsingh uitgebreid en duidelijk gemotiveerd hoe zij tot haar conclusies is gekomen. Zowel Bhaggoe als de bezwaarverzekeringsarts heeft zich hierbij aangesloten. De Raad acht deze motivering toereikend.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.