ECLI:NL:CRVB:2010:BM5672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3390 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 1 augustus 2008 besloten om appellant geen uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellant stelde dat de (bezwaar)verzekeringsartsen te weinig medische beperkingen in aanmerking hadden genomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 mei 2010 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens voldoende waren om te concluderen dat de verzekeringsartsen van het Uwv niet te geringe medische beperkingen hadden vastgesteld. De Raad merkte op dat de rapporten van de artsen blijk gaven van kennis van de door appellant gestelde klachten, waaronder psychische klachten en hartproblemen.

Appellant had in hoger beroep verwezen naar eerder ingediende gronden, maar de Raad vond dat de rechtbank deze gronden afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het arbeidspsychologisch rapport dat appellant had ingediend, leidde de Raad niet tot een ander oordeel, omdat het rapport niet was opgesteld om beperkingen vast te stellen volgens de WAO-criteria. De Raad concludeerde dat appellant op 22 februari 2007 in staat was om de betrokken functies te vervullen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

09/3390 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 mei 2009, 08/4253 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Bij brief van 10 maart 2010 heeft appellant een rapport van een bij hem gedaan arbeidspsychologisch onderzoek ingediend, waarop door het Uwv is gereageerd door middel van een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 29 maart 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010, waar appellant met bericht van verhindering niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 1 augustus 2008, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, het besluit van 7 december 2007 gehandhaafd, waarbij aan appellant met ingang van 22 februari 2007 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is geweigerd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 15% was.
1.2. Toetsend aan het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSB), zoals dit vóór 1 oktober 2004 gold, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat op grond van de beschikbare medische gegevens de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv bij appellant (uiteindelijk) niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapporten van deze artsen dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder de psychische, hart-, COPD- en vermoeidheidsklachten. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat genoegzaam is komen vast te staan dat appellant op 22 februari 2007 in staat was de bij de schatting betrokken functies te vervullen.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de door hem in beroep ingediende gronden.
3.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank die gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Ook de Raad heeft onvoldoende reden om aan te nemen dat, zoals appellant stelt, door de (bezwaar)verzekeringsartsen te weinig medische beperkingen in aanmerking zijn genomen. Het hiervoor onder I vermelde arbeidspsychologisch rapport, dat kennelijk is opgemaakt met het oog op de arbeidsmarktpositie van appellant, leidt de Raad niet tot een ander oordeel, nu dit rapport niet is opgesteld om beperkingen vast te stellen aan de hand van de krachtens de WAO geldende criteria. Dat appellant op 22 februari 2007 als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk niet in staat is tot het verrichten van arbeid in het vrije bedrijf kan de Raad niet aan dat rapport ontlenen, zoals ook door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv in zijn rapport van 29 maart 2010 is geconcludeerd.
3.3. Het hoger beroep van appellant slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR