ECLI:NL:CRVB:2010:BM5533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1940 WAO + 09-4109 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van psychische klachten

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de psychische klachten van appellante centraal staan. De Raad oordeelt dat de psychische klachten van appellante niet zijn onderschat en dat er geen nieuwe informatie is ingebracht die tot een ander oordeel zou kunnen leiden. De bezwaarverzekeringsarts heeft zijn bevindingen deugdelijk onderbouwd en de Raad onderschrijft zijn conclusies. Appellante heeft geen nadere informatie overgelegd die een ander licht werpt op haar medische situatie op de datum in geding.

De Raad heeft ook gekeken naar de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag liggen. De functies inpakker handmatig, productiemedewerker papier, karton, drukkerij en huishoudelijk medewerker gebouwen zijn beoordeeld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft toegelicht dat in deze functies geen sprake is van een bovennormale belasting wat betreft de aspecten lopen en staan. De Raad is van oordeel dat het Uwv met de gegeven toelichting de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

09/1940 WAO + 09/4109 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 maart 2009, 08/3181 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een besluit op bezwaar van 21 juli 2009 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. Van Willigen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 24 december 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 25 februari 2008 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 30 mei 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit 1 gerichte beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit 1 onderschreven voor zover het de psychische klachten van appellante betreft. Wat betreft de allergie- en knieklachten heeft de rechtbank de medische grondslag ontoereikend geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom de door de bezwaarverzekeringsarts blijkens zijn rapport van 7 april 2008 onderkende positieve testen met betrekking tot huisstofmijt, boompollen en graspollen en de door appellante hangende beroep overgelegde brief van haar huisarts van 21 januari 2009 niet hebben geleid tot het aannemen van verdergaande beperkingen. Ten aanzien van de knieklachten heeft de rechtbank overwogen dat de huisarts in zijn brief van 21 januari 2009 heeft aangegeven dat appellante lijdt aan een patello-femoraal pijnsyndroom dat niet op een röntgenfoto is te zien en waarbij de knie niet mag worden overbelast en dat appellante volgens de huisarts geen werkzaamheden mag verrichten die bestaan uit een hele dag lopen en/of staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom appellante desondanks in staat moet worden geacht om de functies productiemedewerker papier, karton, drukkerij (sbc-code 111174) en inpakker (handmatig) (sbc-code 111190) te verrichten, nu dit werk hoofdzakelijk staand en lopend wordt verricht.
3. In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat het Uwv haar psychische klachten heeft onderschat. Daarnaast voert zij aan dat de functie huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) niet passend is in verband met haar huisstofmijtallergie en omdat die functie geheel staand en lopend dient te worden verricht. Ook de functie productiemedewerker papier, karton, drukkerij acht zij niet passend omdat in deze functie teveel moet worden gestaan en gelopen.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2009 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 december 2007 opnieuw ongegrond verklaard.
4.3. Met het bestreden besluit 2 wordt niet aan het beroep van appellante tegemoet gekomen. Met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, zal de Raad bij de behandeling van dit geding tevens een oordeel geven over dit besluit. Eerst zal de Raad evenwel een oordeel geven over het tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroep.
4.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de psychische klachten van appellante niet zijn onderschat. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank wat betreft dit onderdeel van de aangevallen uitspraak. Ook in hoger beroep heeft appellante geen informatie ingebracht met betrekking tot haar psychische klachten, die de Raad tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
4.5. Dit betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt. De overige beroepsgronden in hoger beroep beoordeeld de Raad in het kader van het beroep tegen het bestreden besluit 2.
4.6. Aan het bestreden besluit 2 liggen een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 26 mei 2009 en rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 20 juli 2009 en 14 september 2009 ten grondslag. De bezwaarverzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast en heeft appellante alsnog beperkt geacht ten aanzien van het aspect 6.1 (stof, gas, rook en dampen), waarbij de bezwaarverzekeringsarts in de FML heeft aangegeven dat appellante is aangewezen op een schone stofarme omgeving. Wat betreft de knieklachten van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat, in tegenstelling tot hetgeen de huisarts stelt, met name hurkbewegingen een belasting geven in het patello-femorale gewricht, maar dat dit niet geldt voor staan en lopen. Hij heeft in de FML een restrictie opgenomen ten aanzien van bovennormale belasting inzake de aspecten 4.22 (hurken) en 5.1. (statisch zitten). De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts zijn bevindingen deugdelijk heeft onderbouwd en onderschrijft zijn conclusies. Appellante heeft ook geen nadere informatie overgelegd die een ander licht werpt op haar medische situatie op de datum in geding.
4.7. Aan de schatting zijn de functies inpakker handmatig, productiemedewerker papier, karton, drukkerij en huishoudelijk medewerker gebouwen ten grondslag gelegd. In zijn rapportages heeft de bezwaararbeidsdeskundige toegelicht dat in de geselecteerde functies geen sprake is van een bovennormale belasting wat betreft de aspecten lopen en staan. Er zijn voldoende vertredingsmogelijkheden. Daarnaast heeft de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd uiteengezet dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante de geringe mate van stof, zoals beschreven in de functie huishoudelijk medewerker gebouwen, niet kan verdragen. De Raad is van oordeel dat het Uwv met de gegeven toelichting de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond.
5. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR