ECLI:NL:CRVB:2010:BM5525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5201 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in België woont. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2008, waarin zijn beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WAO-uitkering toe te kennen, ongegrond was verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was, en dat de door de bezwaararbeidsdeskundige opgestelde rapportage van 18 januari 2007 voldoende onderbouwd was. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn duizeligheidsklachten niet in aanmerking waren genomen en dat hij niet in staat was om acht uur per dag te werken.

Tijdens de zitting op 9 april 2010 was appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. I. Wudka, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.J.J.M. van Eijk. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er in hoger beroep geen objectieve medische gegevens zijn overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in procedures rondom arbeidsongeschiktheid en de rol van deskundigen in het vaststellen van de belastbaarheid van een appellant. De Raad heeft de argumenten van appellant afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen, wat de uitspraak versterkt.

Uitspraak

08/5201 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (België) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2008, 07/1742 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Namens appellant is verschenen mr. Wudka. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.J.J.M. van Eijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een WAO-uitkering toe te kennen, onder de overweging dat appellant, in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken, ingaande 25 oktober 2004 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 30 augustus 2005 zijn de bezwaren van appellant tegen het besluit van 17 mei 2005 ongegrond verklaard.
Nadat de rechtbank het besluit van 30 augustus 2005 bij uitspraak van 2 januari 2007 had vernietigd, heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 1 juni 2007 opnieuw ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 1 juni 2007 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen geen aanleiding te zien de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 18 januari 2007 voldoende heeft toegelicht dat de belasting van de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de in de beroepsprocedure aangevoerde gronden tegen het besluit van 1 juni 2007.
Hij stelt zich opnieuw op het standpunt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn duizeligheidsklachten en dat hij geen acht uur per dag kan werken. Voor appellant is het dan ook onbegrijpelijk dat de geduide functies loketbediende, kassamedewerker en inpakker voor hem geschikt zijn bevonden.
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de beroepsgronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen.
4.2. De Raad stelt vast dat in hoger beroep geen objectief medische gegevens zijn overgelegd die steun bieden voor een andersluidend oordeel.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) R.L. Venneman.
CVG