ECLI:NL:CRVB:2010:BM5488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2819 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. Appellant, die sinds 1996 arbeidsongeschikt was door rugklachten, had een uitkering ontvangen die was vastgesteld op 80 tot 100%. Echter, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) trok deze uitkering per 25 juli 2005 in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid volgens hen minder dan 15% was. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat hij in staat was om arbeid te verrichten die in overeenstemming was met zijn medische beperkingen.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn rugklachten waren verergerd na een operatie en dat hij niet in staat was om acht uur per dag te werken. Het Uwv verwees naar de medische beoordelingen die door hun artsen waren uitgevoerd, en stelde dat de deskundigen rekening hadden gehouden met de medische informatie van de behandelende sector. De Raad voor de Rechtspraak besloot om een onafhankelijke deskundige, drs. M.S. Sietsma, in te schakelen om de gezondheidstoestand van appellant te beoordelen.

De deskundige concludeerde dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en dat de geduide functies, zoals fotolaborant en machinaal metaalbewerker, geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat er geen reden was om af te wijken van het oordeel van de deskundige en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er voldoende geschikte functies waren die de arbeidsongeschiktheidsschatting droegen, en dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedroeg. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2010.

Uitspraak

07/2819 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 26 april 2007, 06/852 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de enkelvoudige kamer op 28 november 2008. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Klaver.
Na heropening van het onderzoek heeft, door de Raad desverzocht, drs. M.S. Sietsma, orthopedisch chirurg te Groningen, bij rapport van 20 november 2009 van verslag en advies gedaan van enige omtrent de gezondheidstoestand van appellant en zijn arbeidsmogelijkheden gerezen vragen.
Partijen hebben op dit rapport schriftelijk gereageerd.
Na verwijzing naar de meervoudige kamer heeft op 9 april 2010 het onderzoek ter zitting opnieuw plaatsgevonden. Appellant is verschenen als op 28 november 2008. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 11 december 1996 uitgevallen voor zijn werk als lasser als gevolg van rugklachten. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van destijds 52 weken is aan hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van 80 tot 100%. Bij de eerste- en vijfdejaars herbeoordeling is appellant onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht.
1.2. Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 25 juli 2005 ingetrokken, op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 24 mei 2005 (lees: 24 mei 2006) (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat appellant, daarbij lettend op de gegevens van medische en arbeidskundige aard, ten tijde in geding in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die qua belasting in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische beperkingen. Het ingestelde beroep is daarop ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat, nadat eerder bij een rugoperatie geplaatste pennen waren verwijderd, zijn rugklachten zijn verergerd en dat hij veel pijnstillers slikt, maar dat die niet voldoende zijn om zijn naar zijn benen uitstralende pijnklachten te verhelpen. Appellant acht zich absoluut niet in staat acht uur per dag te werken.
3.2. Het Uwv heeft er bij verweerschrift op gewezen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de van de behandelende sector ontvangen inlichtingen.
4.1. Ter zitting van 28 november 2008 heeft appellant doen aanvoeren dat hij inmiddels in aangepast werk soms gedurende twee tot drie uur per dag arbeid verricht en daarnaast een Ziektewetuitkering ontvangt. Voorts is ter zitting de vraag aan de orde gesteld hoe het te verklaren is dat bij een medische toestand die door de jaren heen niet is verbeterd de aanvankelijk in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vermelde beperkingen voor lopen en staan in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende FML niet meer zijn opgenomen. De Raad heeft het deswege geraden geoordeeld zich omtrent de medische situatie van appellant en zijn arbeidsbeperkingen te laten voorlichten door een medisch deskundige.
4.2. Bij rapport van 20 november 2009 is de deskundige Sietsma tot de conclusie gekomen dat ten tijde in geding sprake is van lage rugklachten met beenpijn links die niet radiculair gebonden is. De deskundige heeft na beoordeling van de in 2002 gemaakte röntgenfoto’s in vergelijking met de in het kader van zijn onderzoek gemaakte foto’s geconcludeerd, dat sprake is van een onveranderde stand van de wervelkolom. De deskundige heeft zich kunnen verenigen met de ten tijde in geding geldende FML na beoordeling van de door hem opgevraagde correspondentie van prof. A.G. Veldhuizen, orthopedisch chirurg te Groningen die destijds de operatie aan de rug van appellant heeft uitgevoerd. In zijn algemeenheid heeft de deskundige opgemerkt dat activiteiten waarbij zitten en lopen afgewisseld kunnen worden in het dagelijks leven en bij werkzaamheden, uitvoerbaar zijn voor mensen met lage rugklachten.
4.3. Appellant heeft bij brief van 7 januari 2010 in reactie op het rapport van de deskundige Sietsma aangevoerd dat, ervan uitgaande dat in de functies sprake moet zijn van voldoende afwisseling in zitten en lopen, in de FML geen beperkingen hiervoor zijn opgenomen en dat in de geduide functies van bediende fotolaboratorium, fotolaborant, machinaal metaalbewerker en elektronicamonteur te weinig vertredingsmogelijkheden zijn. Ter zitting van 9 april 2010 heeft appellant doen aanvoeren dat ook de geduide functies van meteropnemer en huishoudelijk medewerker vanwege zijn rugklachten niet geschikt zijn.
4.4. In reactie op het rapport van de deskundige heeft het Uwv een commentaar van 1 februari 2010 ingezonden van de bezwaarverzekeringsarts N. Visser, opgesteld na overleg met de bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts, die dit commentaar mede heeft ondertekend. Uit dit commentaar blijkt dat zij de geschiktheid van de door appellant bij brief van 7 januari 2010 bekritiseerde functies opnieuw hebben beoordeeld. In deze functies wordt naar hun oordeel zitten steeds functioneel afgewisseld met lopen en staan. Er is in deze functies geen sprake van dat, door het productieproces gedwongen, langdurig in een gedwongen houding wordt gewerkt. Voorts is ter zitting opgemerkt dat de functie van huishoudelijk medewerker niet door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag is gelegd en deze derhalve niet draagt. Verder is nog aangevoerd dat in het verleden vanwege de kort voordien plaatsgevonden hebbende medische ingrepen aan de rug van appellant meer beperkingen zijn aangenomen dan in de thans ter beoordeling staande FML, maar dat de noodzaak daartoe door het resultaat van die ingrepen was komen te vervallen. Het gaat er bovendien om of ten tijde hier in geding de medische beperkingen zijn onderschat. Nu de deskundige zich met de belastbaarheid neergelegd in de FML heeft kunnen verenigen ziet het Uwv daarin een bevestiging van de juistheid van het ingenomen standpunt.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken.
5.3. Nu de deskundige geen reden heeft gezien af te wijken van de in de FML neergelegde medische beperkingen van appellant komt de Raad tot het oordeel dat in de FML niet op onjuiste wijze de belastbaarheid van appellant is verwoord. Gelet op het commentaar van 1 februari 2010 van de bezwaarverzekeringsarts Visser gaat de Raad ervan uit dat deze de opmerking van de deskundige dat sprake moet zijn van voldoende afwisseling tussen zitten en lopen onderschrijft. Zelfs als al gezegd zou moeten worden dat dit in de FML op onvoldoende wijze tot uitdrukking is gebracht, dan leidt dit de Raad niet tot het oordeel dat om die reden de aan de schatting ten grondslag liggende functies van bediende fotolaboratorium, fotolaborant, machinaal metaalbewerker en electronicamonteur voor appellant niet geschikt zijn. In het commentaar van 1 februari 2010 zijn immers juist op dit punt de functies gecontroleerd. Mede gelet op de tot de gedingstukken behorende belastingpatronen van die functies verenigt de Raad zich met het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige dat daarin sprake is van voldoende afwisseling tussen zitten en lopen. Dat sprake zou zijn van slechts zeer korte onderbrekingen die onvoldoende zijn om als vertredingsmogelijkheid te worden aangemerkt, zoals appellant ter zitting heeft aangevoerd, wordt niet gedragen door de onderliggende stukken.
5.4. Uit het oordeel dat de in 5.3 genoemde functies in medisch opzicht geschikt zijn vloeit voort dat er voldoende geschikte functies de arbeidsongeschiktheidsschatting dragen en dat het verlies aan verdiencapaciteit, als rekening wordt gehouden met de daarmee te verwerven inkomsten, minder dan 15% bedraagt.
5.5. De aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten komt deswege voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR