ECLI:NL:CRVB:2010:BM4134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2113 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ANW-uitkering en de beoordeling van hulpbehoevendheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ANW-uitkering van betrokkene, die samenwoonde met haar kleindochter. De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (appellant) concludeerde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, waardoor de uitkering per 30 juni 2006 zou eindigen. Dit besluit was gebaseerd op een medisch advies van ClientFirst, waarin werd gesteld dat er geen hulpbehoevendheid was. Betrokkene ging in bezwaar tegen dit besluit, maar de Sociale Verzekeringsbank verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Arnhem oordeelde echter dat de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank niet zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat niet voldoende was gemotiveerd waarom betrokkene niet als hulpbehoevend werd beschouwd.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de adviezen van ClientFirst voldoende onderbouwing boden voor de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank. De Raad wees erop dat de verklaringen van de huisarts geen objectieve medische diagnose bevatten die zou wijzen op hulpbehoevendheid. De Raad oordeelde dat de angst van betrokkene om alleen te zijn niet volstond om te concluderen dat zij hulpbehoevend was in de zin van de ANW. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische informatie bij de beoordeling van hulpbehoevendheid en de criteria die in de ANW zijn vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank op zorgvuldige wijze was genomen, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand kon blijven.

Uitspraak

09/2113 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2009, 08/4550 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 11 mei 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank. Betrokkene is verschenen met bijstand van mr. M.F. van Willigen, advocaat te Arnhem.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontving een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw). Zij woonde in één huis met haar zoon en kleindochter. Toen bekend werd dat de zoon de woning in juni 2006 had verlaten, heeft appellant daaruit de conclusie getrokken dat betrokkene met haar kleindochter een gezamenlijke huishouding is gaan voeren in de zin van artikel 3, derde lid, van de Anw.
1.2. Om die reden heeft appellant bij besluit van 27 april 2007 bepaald dat de uitkering op 30 juni 2006 eindigt. Aan deze beëindiging heeft appellant mede ten grondslag gelegd dat, blijkens een medisch advies van ClientFirst van 18 april 2007, geen sprake is van een gezamenlijke huishouding ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende, in de zin van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 1, aanhef en onder j, van de Anw.
1.3. Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft appellant het hiertegen gerichte bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Daaraan is mede een tweede medisch advies van ClientFirst, gedateerd 1 april 2008, ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank voor zover hier van belang het beroep van betrokkene tegen het besluit van 26 augustus 2008 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank overwoog dat betrokkene met haar kleindochter een gezamenlijke huishouding voert, maar dat het oordeel van appellant dat bij betrokkene geen sprake is van hulpbehoevendheid niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Uit het medisch advies van 1 april 2008 kan niet worden opgemaakt of, en zo ja, op welke wijze, de verklaring van de huisarts van betrokkene van 13 september 2007 inhoudelijk in het onderzoek is betrokken. Indien deze informatie wel in het onderzoek van ClientFirst is betrokken, is in het geheel niet gemotiveerd waarom de informatie niet leidt tot de conclusie dat betrokkene hulpbehoevende in de zin van de Anw is, aldus de rechtbank.
3. In hoger beroep heeft appellant erop gewezen dat in de verklaring van de huisarts (slechts) staat dat betrokkene puur lichamelijk gezien niet hulpbehoevend zal behoeven te zijn, maar dat zij gezien haar culturele achtergrond en haar rol als vrouw om psychisch maatschappelijke redenen wel hulp nodig heeft. De huisarts merkt ook nog op dat hij denkt dat die hulp nodig is om paniekreacties bij betrokkene te voorkomen. Hetgeen door de huisarts wordt gesteld, is geen objectief medisch oordeel als gevolg van een diagnose. Bij de advisering door ClientFirst is de verklaring van de huisarts mede betrokken, aldus appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het geding spitst zich toe op de vraag of betrokkene hulpbehoevende is in de zin van de Anw. Blijkens artikel 1, aanhef en onder j, van de Anw wordt daaronder verstaan: de persoon die vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren daar hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen.
4.2. Uit het eerste medisch advies van ClientFirst, gedateerd 18 april 2007, komt naar voren dat betrokkene thuis is bezocht, dat voor haar een vragenlijst is ingevuld en dat rekening is gehouden met de ingezonden medische gegevens, waaronder verklaringen van de huisarts van 22 en 29 maart 2007. In die verklaringen zijn enkele lichamelijke kwalen genoemd, die door de medisch beoordelaar als diagnosen zijn overgenomen.
4.3. Blijkens het tweede medisch advies, gedateerd 1 april 2008, is betrokkene in de bezwaarfase thuis bezocht door een andere arts van ClientFirst, is wederom een vragenlijst ingevuld, is gebruik gemaakt van de ingezonden medische gegevens en is tevens rekening gehouden met de desgevraagd van de huisarts verkregen aanvullende informatie, waarmee kennelijk de nadere verklaring van de huisarts, gedateerd 13 september 2007, is bedoeld. De medisch beoordelaar is op hoofdlijnen tot dezelfde uitsluitend lichamelijke diagnosen gekomen als in het eerste advies vermeld en heeft daaraan opnieuw de conclusie verbonden dat betrokkene naar de wettelijke maatstaven geen hulpbehoevende is.
4.4. Met appellant en anders dan de rechtbank, is de Raad van oordeel dat de adviezen van ClientFirst voldoende grondslag boden voor de bestreden beslissing op bezwaar. Er is tweemaal uitvoerig naar de medische gesteldheid van betrokkene en naar haar thuissituatie gekeken, waarbij de beschikbare medische informatie van anderen is betrokken. Daaronder bevonden zich ook de verklaringen van de huisarts, die de medisch adviseur echter niet tot een andere conclusie hebben gebracht. De Raad acht dit laatste niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het ging in bezwaar met name om de bij betrokkene levende angsten om ('s nachts) alleen te zijn. De verklaringen van de huisarts ook de onder 3 aangehaalde verklaring van 13 september 2007 vermelden echter geen objectieve medische diagnose die zou kunnen wijzen op het bestaan van een ziekte of stoornis van verstandelijke of geestelijke aard.
4.5. Het hoger beroep treft dus doel. De aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, komt voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R. Kooper en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2010.
(get.) C. van Viegen
(get.) N.M. van Gorkum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH 's Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
AV