ECLI:NL:CRVB:2010:BM3492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- E.J.M. Heijs
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsverplichting op basis van de Wet werk en bijstand
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2010, betreft het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 april 2008. Appellant, die sinds 3 mei 2005 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft een arbeidsverplichting opgelegd gekregen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Deze verplichting houdt in dat appellant, op basis van medische adviezen, moet solliciteren naar deeltijdwerk van 26 uur per week. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat er dringende redenen zijn om van de arbeidsverplichting af te wijken.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om appellant ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichting. De Raad verwijst naar artikel 9 van de WWB, waarin de verplichtingen tot arbeidsinschakeling zijn opgenomen. Het College heeft appellant op medische gronden ontheffing verleend van de verplichting om naar een volledige baan te solliciteren, maar heeft hem wel verplicht om naar deeltijdwerk te zoeken. De Raad heeft het advies van Aob Compaz, dat appellant (gedeeltelijk) arbeidsgeschikt is, als leidend beschouwd en heeft geconcludeerd dat de door appellant overgelegde medische verklaringen uit 2000 en 2001 niet relevant zijn voor de huidige situatie.
De uitspraak bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.