ECLI:NL:CRVB:2010:BM2382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-745 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van geschiktheid van functies en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als rozensorteerster werkte, was per 7 december 2004 uitgevallen wegens buiklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd vastgesteld dat zij lijdt aan een hyperventilatie syndroom, bronchiale hyperactiviteit, spanningshoofdpijn en andere psychische klachten. De arts A. Doerga stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op, waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor zes andere functies. De arbeidsdeskundige C.F. van der Voort concludeerde dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot de beslissing van het Uwv om haar per 5 december 2006 geen WIA-uitkering toe te kennen.

Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de geschiktheid van de functies voldoende had gemotiveerd en dat er geen aanleiding was voor een nader medisch onderzoek. De Raad concludeerde dat de artsen van het Uwv zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante per 2 maart 2007 geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

09/745 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 december 2008, 08/2045 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J.W.F. Deen, advocaat te ’s-Gravenhage hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2010, waar namens appellante is verschenen mr. Deen voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is rozensorteerster geweest en is op 7 december 2004 uitgevallen wegens buiklachten. Vervolgens heeft per einde wachttijd een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat verband is appellante onderzocht door de arts A. Doerga die in haar rapport van 1 november 2006 heeft vastgesteld dat er bij appellante sprake is van een hyperventilatie syndroom bij bronchiale hyperactiviteit bij niet allergische astma, spanningshoofdpijn en overige psychische klachten. Met inachtneming van uit deze klachten voortvloeiende beperkingen heeft zij op 1 november 2006 een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige C.F. van der Voort in zijn rapport van 21 november 2006 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel geschikt voor een zestal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport is appellante bij besluit van 22 november 2006 meegedeeld dat zij per 5 december 2006 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Bij uitspraak van 2 maart 2007 (LJN AZ9652) heeft de Raad geoordeeld dat maximering van de maatmanomvang niet in overeenstemming is met het bepaalde in het Schattingsbesluit 2004. Aangezien de arbeidskundige Van der Voort in zijn aan het besluit van 22 november 2006 ten grondslag liggende rapport van 21 november 2006 de maatmanomvang wel had gemaximeerd, heeft een herbeoordeling plaatsgevonden met betrekking tot de aanspraken van appellante op een WIA-uitkering per 2 maart 2007. In dat kader is appellante wederom onderzocht door de arts Doerga die in haar rapport van 19 september 2007 heeft vastgesteld dat de medische situatie sinds 1 november 2006 niet is gewijzigd. Op 19 september 2007 heeft zij wederom een FML opgesteld, die overeenkomt met de op 1 november 2006 vastgestelde FML. Vervolgens is de arbeidskundige Van der Voort tot de conclusie gekomen dat appellante ook per 2 maart 2007 ongeschikt is voor haar eigen werk. Hij heeft appellante per deze datum wel geschikt geacht voor andere functies en op basis van drie van de functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid aan de hand van een maatmanomvang van 38,23 uur per week berekend op eveneens minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellante bij besluit van
16 oktober 2007 meegedeeld dat zij met ingang van 2 maart 2007 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
3.1. Tegen dat besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Zij is van mening dat haar beperkingen zijn onderschat.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich kunnen verenigen met de op 19 september 2007 vastgestelde FML. De bezwaararbeidskundige heeft de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies nader gemotiveerd en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 maart 2007 eveneens berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 13 februari 2008 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
4.1. In beroep heeft appellante benadrukt dat zij, naast fysieke klachten, ook psychische klachten heeft. Om die reden heeft zij aangedrongen op een nader onderzoek door een psychiater.
4.2. De rechtbank is tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 2 maart 2007 geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep dan ook ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep heeft appellante de eerdere in de procedure naar voren gebrachte gronden herhaald.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. De Raad is op grond van de gedingstukken niet tot de conclusie kunnen komen dat de artsen van het Uwv, die de beschikking hebben gehad over informatie uit de behandelende sector, geen zorgvuldig medisch onderzoek hebben ingesteld naar de fysieke en psychische klachten van appellante. De Raad is evenmin tot de conclusie kunnen komen dat deze artsen de beperkingen van appellante hebben onderschat. Voor een nader onderzoek naar de psychische klachten van appellante heeft de Raad geen aanleiding gezien.
6.3. Nu de Raad tevens van oordeel is dat het Uwv de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 2 maart 2007 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
KR