ECLI:NL:CRVB:2010:BM2382
Centrale Raad van Beroep
Weigering van WIA-uitkering op basis van geschiktheid van functies en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als rozensorteerster werkte, was per 7 december 2004 uitgevallen wegens buiklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd vastgesteld dat zij lijdt aan een hyperventilatie syndroom, bronchiale hyperactiviteit, spanningshoofdpijn en andere psychische klachten. De arts A. Doerga stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op, waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor zes andere functies. De arbeidsdeskundige C.F. van der Voort concludeerde dat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot de beslissing van het Uwv om haar per 5 december 2006 geen WIA-uitkering toe te kennen.
Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de geschiktheid van de functies voldoende had gemotiveerd en dat er geen aanleiding was voor een nader medisch onderzoek. De Raad concludeerde dat de artsen van het Uwv zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante per 2 maart 2007 geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.