ECLI:NL:CRVB:2010:BM2381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5925 WAO + 09-5926 WAO + 09-5928 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de gevolgen van arbeidsinkomsten voor de uitkering

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die vanaf 1 juni 2003 als directeur van een horecabedrijf werkte. Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen vanwege arbeidsongeschiktheid, maar haar inkomen als directeur overtrof haar eerdere verdiensten aanzienlijk. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv een fout heeft gemaakt bij de toepassing van artikel 44 van de WAO, maar dat appellante niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de brief van 12 augustus 2003, waarin werd gesteld dat haar arbeidsongeschiktheid ongewijzigd zou blijven. De Raad stelt vast dat de arbeidsinkomsten van appellante vanaf 1 juni 2003 zodanig hoog waren dat deze de uitbetaling van haar WAO-uitkering in de weg stonden. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/5925 WAO
09/5926 WAO
09/5928 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
1. [appellante], wonende te [Z.] en
2. [de besloten vennootschap]., gevestigd te [Z.],
(hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 17 september 2009, 07/4869, 07/6714 en 07/6629 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 23 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten stelde R.T. van Baarlen te Zwolle hoger beroep in en werkte de beroepsgrond in een brief van 28 december 2009 verder uit.
Het Uwv voerde verweer.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 12 maart 2010, waar namens appellanten Van Baarlen verscheen en F.M.J. Eijmael het Uwv vertegenwoordigde.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De inleidende beroepen richten zich tegen de besluiten van 26 juni 2007 en 29 augustus 2007 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij herroept het Uwv zijn besluiten van 16 februari 2007 en 26 februari 2007 en handhaaft hij zijn besluit van 17 februari 2007.
1.2. Het besluit van 26 juni 2007 strekt tot de korting van arbeidsinkomsten over het tijdvak van 1 oktober 2005 tot 1 juni 2006 en de beëindiging van de aan [appellante] toegekende WAO-uitkering met ingang van 1 juni 2006 vanwege de door haar feitelijk genoten arbeidsinkomsten.
1.3. Met het besluit van 29 augustus 2007 vordert het Uwv € 5.306,35 aan over de periode van 1 oktober 2005 tot 1 februari 2007 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van [appellante] terug.
2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Zij overwoog daartoe in het bijzonder dat [appellante] in ieder geval had moeten beseffen dat door de loonsverhoging die zij vanaf 1 oktober 2005 kreeg haar loon inmiddels zodanig hoog was dat dit van invloed zou kunnen zijn op haar uitkering.
3.1. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze vaststelde. Deze feiten zijn door partijen niet bestreden en komen op het volgende neer.
3.2. [appellante] werkte als directieassistente in dienst van [de besloten vennootschap]. voor 32 uur per week. Op 19 februari 2001 staakte zij dat werk wegens rugklachten. Vanaf 18 februari 2002 betaalde het Uwv aan haar een WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
3.3. Aanvankelijk richtte [appellante]s integratie zich op het vinden van passend werk elders totdat haar partner, directeur en enig aandeelhouder van [de besloten vennootschap]., ziek werd. [appellante] nam toen steeds meer taken van hem over, breidde haar werktijd uit tot 32 uren per week en was vanaf 1 juni 2003 directeur van [de besloten vennootschap].
3.4. Het loon dat [appellante] als directieassistente verdiende bedroeg (exclusief vakantietoeslag) € 1.520,16 per maand. Haar maandloon als directeur bedroeg (geschoond van de aan de werkgever betaalde WAO-uitkering en exclusief vakantietoeslag) per 1 juni 2003 € 2.059,83, per 1 oktober 2005 verhoogd tot € 2.177,22 en vanaf 1 januari 2006 verhoogd tot € 2.200,26.
3.5. [appellante]s opgave van 28 mei 2003, waarin zij ook de verandering per 1 juni 2003 meldt, leidde tot een brief van het Uwv van 12 augustus 2003 met als inhoud:
“Wij hebben beoordeeld of over de maanden juni 2002, januari, mei en juni 2003 de mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van uw uitkering dienen te worden gewijzigd. (..) Gelet op (..) ons onderzoek zijn wij van mening dat uw arbeidsongeschiktheid over de genoemde periode ongewijzigd dient te worden vastgesteld en dat er geen redenen zijn uw uitkering te wijzigen.”
3.6. In het kader van de eenmalige herbeoordeling vanwege de aanpassing van het Schattingsbesluit vond een arbeidskundig onderzoek plaats. Daarbij kwam naar voren dat [appellante] al langere tijd arbeidsinkomsten verwierf die niet evenredig waren aan haar restcapaciteit.
3.7. Met het besluit van 16 februari 2007 kortte het Uwv aanvankelijk vanaf 1 juni 2003 de inkomsten, maar hij beperkte de terugwerkende kracht tot 1 oktober 2005 nadat appellanten in bezwaar in verband met de brief van 12 augustus 2003 een beroep deden op het vertrouwensbeginsel.
4.1. In hoger beroep herhalen appellanten dat [appellante] aan de brief van 12 augustus 2003 het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat haar arbeidsinkomsten niet tot korting van haar WAO-uitkering zouden leiden.
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2. De arbeidsverdiensten van [appellante] zijn vanaf 1 juni 2003 zodanig hoog dat zij aan de (verdere) (uit-)betaling van haar WAO-uitkering in de weg staan. Dat is tussen partijen ook niet in geschil.
5.3. De brief van 12 augustus 2003 ziet op de periode tot en met juni 2003 en bevat, anders dan [appellante] meent, geen toezegging dat de bij de toepassing van artikel 44 van de WAO toen door het Uwv gemaakte fout nadien wordt voortgezet.
5.4. Met de aangevoerde beroepsgrond betwisten appellanten in wezen dat [appellante] wist of dat het haar redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat haar arbeidsverdiensten aanleiding tot de korting c.q. de herziening van haar WAO-uitkering konden vormen, omdat, zo begrijpt de Raad, de brief van 12 augustus 2003 iedere twijfel daarover weg nam.
5.4.1. In die redenering kan de Raad appellanten niet volgen, want [appellante] werkte vanaf 1 juni 2003 net zo veel uren als voor haar ziekmelding en haar salaris overtrof haar verdiensten als directieassistente aanzienlijk. De positie van [appellante] als directeur van [de besloten vennootschap]. gaf haar de verantwoordelijkheid voor een horecabedrijf met een fors personeelsbestand en inzicht in de daarmee samenhangende loonadministratie. De opzichtige fout die het Uwv bij de toepassing van artikel 44 van de WAO maakte kan een redelijk denkende verzekerde in de positie van [appellante] niet zijn ontgaan en de brief van 12 augustus 2003 nam, naar het oordeel van de Raad, eventuele twijfels over de wijze van korting niet in voldoende mate weg.
6. Het hoger beroep slaagt niet.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR