ECLI:NL:CRVB:2010:BM2375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1869 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na arbeidsongeschiktheid door whiplashklachten. Appellant, een beveiligingsmedewerker, is op 30 november 2005 na een ongeval uitgevallen. Na de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant lichte cognitieve beperkingen heeft en beperkt is in nekbelasting. De arbeidskundige oordeelde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor zes andere functies, wat leidde tot een inschatting van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid. Op 14 januari 2008 werd appellant meegedeeld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering.

Appellant heeft bezwaar aangetekend, waarbij hij stelde dat zijn nekklachten meer beperkingen met zich meebrachten dan het Uwv had aangenomen. In beroep herhaalde hij deze stelling en bracht hij aanvullende medische informatie in van zijn medisch adviseur. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat zij zich kon verenigen met de medische en arbeidskundige beoordeling van het Uwv.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en diende hij opnieuw medische informatie in. De Raad oordeelde dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat er geen aanwijzingen waren dat zij de beperkingen van appellant hadden onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat het Uwv voldoende had aangetoond dat appellant geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/1869 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 25 februari 2009, 08/1050 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Maats, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2010, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maats voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is beveiligingsmedewerker geweest en is op 30 november 2005 na een ongeval uitgevallen wegens whiplashklachten. Na afloop van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). In dat verband is appellant onderzocht door de verzekeringarts die, na een onderzoek door een neuropsycholoog, tot de conclusie is gekomen dat appellant lichte cognitieve beperkingen heeft en beperkt is voor nekbelasting. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is de arbeidskundige tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel geschikt voor een zestal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 14 januari 2008 is appellant meegedeeld dat hij met ingang van 28 november 2007 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
2.1. In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij als gevolg van zijn nekklachten meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft veel last van hoofdpijn en uitstralingen.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich kunnen verenigen met de voor appellant vastgestelde FML. De bezwaararbeidskundige heeft vastgesteld dat appellant ongeschikt is voor de geselecteerde functie van operator voedingsmiddelen industrie. De overige voor appellant geselecteerde functies heeft hij echter wel geschikt geacht.
De mate van arbeidsongeschiktheid heeft hij berekend op eveneens minder dan 35%. Bij besluit van 19 mei 2008 is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellant wederom gesteld dat hij meer beperkingen heeft. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij informatie ingebracht van de medisch adviseur mr. drs. J.F.G. Wolthuis.
3.2. Op deze informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd. Hij heeft hij geen aanleiding gezien zijn eerder ingenomen standpunt te herzien.
3.3. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellant zijn beroepsgronden herhaald. Bij schrijven van 18 januari 2010 heeft hij nog nadere (medische) informatie ingebracht van zijn medisch adviseur Wolthuis, zijn huisarts, een aantal psychologen alsmede een bedrijfsarts en een arbeidsdeskundige.
4.2. Op de in hoger beroep ingebrachte medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd door middel van een nadere rapportage van 27 januari 2010.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad is op grond van de gedingstukken niet tot de conclusie kunnen komen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen, die de beschikking hebben gehad over informatie uit de behandelende sector en de neuropsychologische rapportage van 30 november 2007, geen zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellant. Evenmin is de Raad op grond van de gedingstukken tot de conclusie kunnen komen dat deze artsen de uit de klachten van appellant voortkomende beperkingen hebben onderschat. Met betrekking tot de door appellant ingebrachte medische informatie in (hoger) beroep overweegt de Raad dat de Raad zich kan verenigen met de daarop door de bezwaarverzekeringsarts gegeven reacties.
5.3. Aangezien de Raad tevens van oordeel is dat het Uwv de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond, komt de Raad tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
6. De Raad ziet geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
KR