ECLI:NL:CRVB:2010:BM2336
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J.P.M. Zeijen
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van nieuwe feiten
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in 1991 een invaliditeitsuitkering kreeg toegekend. Deze uitkering werd in 1996 omgezet naar een WAO-conforme uitkering en later, per 1 januari 1998, naar een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO). Op 13 oktober 2004 werd appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering ongewijzigd bleef, maar dat deze vanwege inkomsten over verschillende periodes werd aangepast. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk.
Appellant verzocht in 2007 het Uwv om terug te komen van het besluit van 13 oktober 2004, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden had aangedragen die een herziening van het besluit rechtvaardigden. In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep dit oordeel. De Raad oordeelde dat de brief van appellant niet als nieuw feit kon worden aangemerkt, omdat het Uwv al op de hoogte was van de relevante afspraken ten tijde van het eerdere besluit.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit te herzien en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar bespraken. De beslissing werd op 23 april 2010 uitgesproken.