ECLI:NL:CRVB:2010:BM2296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en verzoek om herziening van besluit
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 7 oktober 2008 het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had eerder, op 30 maart 1999, geweigerd om appellant met ingang van 30 juni 1997 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Dit besluit werd later door de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep bevestigd. Appellant verzocht in 2006 het Uwv om terug te komen op dit besluit, maar het Uwv wees dit verzoek af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd. De rechtbank bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak.
Tijdens de zitting op 12 maart 2010 was appellant aanwezig, bijgestaan door een tolk, terwijl het Uwv zich niet vertegenwoordigde. De Raad overwoog dat, volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), degene die een bestuursorgaan verzoekt om terug te komen op een eerder besluit, nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moet aanvoeren. De Raad was van oordeel dat de door appellant aangevoerde omstandigheden en de overgelegde medische informatie niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid konden worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat er in het kader van een verzoek als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb geen plaats is voor deskundigenonderzoek in beroep en hoger beroep.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 april 2010.