ECLI:NL:CRVB:2010:BM2275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2026 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde vakantietoeslag op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een bedrag van € 1.561,88 aan te veel betaalde vakantietoeslag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Arnhem in haar eerdere uitspraak van 4 maart 2009 werd bevestigd. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.Tj. van Dalen, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De rechtbank had overwogen dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet op de hoogte was van de te veel ontvangen vakantietoeslag en dat hij in ernstige financiële problemen verkeerde. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank het beroep op dringende redenen terecht had verworpen en dat de omstandigheden die leidden tot de onverschuldigde betaling geen rol konden spelen bij het aannemen van een dringende reden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/2026 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 maart 2009, 08/2536 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2010. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M.C. Höppener.
II. OVERWEGINGEN
1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een meer uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad hier met het volgende.
2. Bij besluit van 7 januari 2008 heeft het Uwv van appellant een bedrag teruggevorderd van € 1.561,88 aan te veel betaalde vakantietoeslag op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 18 april 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat er geen dringende redenen zijn, zoals bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO, om van de terugvordering af te zien. Het beroep van appellant op verjaring van de vordering van het Uwv heeft de rechtbank verworpen.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep naar voren gebrachte stellingen dat er sprake is van dringende redenen herhaald. Appellant benadrukt in hoger beroep dat het hem nooit duidelijk is geweest dat hij te veel vakantietoeslag heeft ontvangen. Appellant stelt verder dat hij in zware financiële problemen verkeerde en de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de terugvordering voor hem geen onaanvaardbare financiële consequenties opleverde.
5. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank het beroep van appellant op dringende redenen terecht en met de juiste overwegingen verworpen. De omstandigheden die hebben geleid tot het ontstaan van de onverschuldigde betaling kunnen naar vaste jurisprudentie van de Raad geen rol spelen bij het aannemen van een dringende reden. Met de slechte financiële omstandigheden van appellant wordt door het Uwv rekening gehouden bij de vraag of en in welke mate tot aflossing, verrekening of inning van de vordering kan worden overgegaan. Appellant heeft weliswaar aangevoerd dat hij geen financiële ruimte heeft voor de aflossing van € 100,-- per maand, maar hij heeft die stelling ter zake niet met concrete (gespecificeerde) gegevens onderbouwd. De Raad is voorts van oordeel dat de rechtbank met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
23 januari 2009, LJN BH0981, met juistheid het beroep op verjaring heeft verworpen.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK