[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2008, 07/2078 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister)
Datum uitspraak: 8 april 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door drs. H. Reit, juridisch adviseur te Nijverdal. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Mulders, mr. E. Lupi en prof. dr. J. Bazelmans, allen werkzaam bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant was aangesteld in de functie van Hoofd van de afdeling Informatiemanagement bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (hierna: RDMZ). De minister heeft op enig moment besloten tot samenvoeging per 1 november 2006 van de RDMZ en de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in de nieuwe Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: RACM).
Bij besluit van 24 mei 2006 heeft de minister appellant aangemerkt als functievolger voor de functie van Hoofd Informatiemanagement bij de sector Kennis Uitwisseling (hierna: KU) bij de RACM.
In een e-mail van 14 september 2006 heeft de directeur van de RACM de medewerkers bericht dat de ICT-functies uit de afdeling BV Infrastructuur worden overgeheveld naar een nieuwe afdeling in de sector Bedrijfsvoering, namelijk de afdeling Informatiemanagement (bestaande uit een hoofd en drie medewerkers) en dat de afdeling KU Informatiemanagement omgedoopt wordt in KU e-Kennissystemen. In deze e-mail is verder de functie van Hoofd van de afdeling e-Kennissystemen opengesteld.
Bij besluit van 20 oktober 2006 heeft de minister appellant geplaatst in de functie van Hoofd Informatiemanagement bij de sector Bedrijfsvoering, afdeling Informatiemanagement bij de RACM.
Appellant heeft tegen de e-mail van 14 september 2006 en tegen het besluit van 20 oktober 2006 bezwaar gemaakt.
1.2. De minister heeft die bezwaren ongegrond verklaard bij besluit van 10 april 2007 (hierna: bestreden besluit). Appellants bezwaar tegen de wijze van handelen door twee fusiemanagers begin september 2006, heeft de minister aangemerkt als een klacht of een verzoek tot het verwijderen van personeelsstukken uit appellants dossier. De minister heeft overwogen dit in het bestreden besluit verder buiten beschouwing te laten.
1.3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, als volgt.
2.1. De meest vergaande grief die appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, is dat de inhoud van de functie van Hoofd Informatiemanagement overeen- stemt met de inhoud van de functie van Hoofd van de afdeling e-Kennissystemen en dat er bij de wijziging in september 2006 alleen maar sprake is geweest van een naamswijziging van de functie. Daarom moet volgens appellant de conclusie worden getrokken dat het besluit waarmee hij is aangewezen als functievolger voor de functie van Hoofd Informatiemanagement, onverkort geldt voor de functie van Hoofd van de afdeling e-Kennissystemen. De plaatsing bij de sector Bedrijfsvoering is onjuist en de openstelling van de functie van Hoofd e-Kennissssystemen is onterecht.
2.2. Met appellant is de Raad van oordeel dat de beantwoording van de vraag of hij als functievolger voor de functie van Hoofd van de afdeling e-Kennissystemen moet worden beschouwd, niet los kan worden gezien van het feit dat de minister hem eerder als functievolger voor de functie van Hoofd Informatiemanagement heeft aangemerkt. Er is daarom geen aanleiding om de minister te volgen in zijn standpunt dat het functievolgerschap van appellant moet worden beschouwd in relatie met de situatie vóór de fusie, toen appellant de functie van Hoofd van de afdeling Informatiemanagement bij de RDMZ bekleedde. Anders gezegd: als vastgesteld moet worden - zoals appellant heeft gesteld - dat de inhoud van de functies van Hoofd Informatiemanagement en van Hoofd van de afdeling e-Kennissystemen overeenstemmen, moet de conclusie worden getrokken dat appellant als functievolger voor de laatstgenoemde functie had moeten worden aangemerkt.
2.3. De minister heeft betwist dat de onder 2.2 genoemde functies met elkaar overeen- stemmen en dat er alleen maar sprake zou zijn geweest van een naamswijziging. Hij heeft gesteld dat er sprake is geweest van voortschrijdend inzicht, hetgeen in september 2006 heeft geleid tot een organisatiewijziging. Volgens de minister zijn er taken, middelen, medewerkers en diensten overgeheveld en heeft de aanvankelijk geplande afdeling Informatiemanagement bij de sector KU een geheel ander karakter en andere context gekregen. Deze afdeling is volgens de minister opgesplitst in twee nieuwe afdelingen, te weten de afdeling Informatiemanagement bij de sector bedrijfsvoering en de afdeling e-Kennissystemen bij de sector KU.
2.4. De organisatiewijziging is beschreven in de brief van 8 september 2006 van de directeur van de RACM aan de leden van de Fusie Ondernemingsraad. In deze brief staat omschreven dat de ICT-functies uit de afdeling Bedrijfsvoering Infrastructuur worden overgeheveld naar een nieuwe afdeling in de sector Bedrijfsvoering: de afdeling Informatiemanagement. Deze afdeling bestaat uit een hoofd, een medewerker gebruiksondersteuning en twee technische systeem- en netwerkbeheerders. Uit de ‘lijst oude functies RACM’ van 24 mei 2006 blijkt ook dat de functies van medewerker gebruiksondersteuning en van twee technische systeem- en netwerkbeheerders aanvankelijk waren ondergebracht bij de afdeling Bedrijfsvoering Infrastructuur. Verder staat in de brief van 8 september 2006 het voorstel beschreven om de afdeling KU Informatiemanagement om te dopen in KU e-Kennissystemen, omdat deze naam beter recht doet aan de diensten en producten binnen die afdeling.
2.5. In deze gegevens kan de Raad geen steun vinden voor de stelling van de minister dat de functies van Hoofd Informatiemanagement en Hoofd van de afdeling e-Kennissystemen niet met elkaar overeenstemmen. Anders dan de minister stelt, blijkt niet dat de afdeling Informatiemanagement bij de sector KU is opgesplitst in de twee nieuwe afdelingen Informatiemanagement en e-Kennissystemen en dat die wijziging een overheveling van taken, middelen, medewerkers en diensten inhield. Evenmin is van andere gedingstukken gebleken die de stelling van de minister kunnen ondersteunen. In het bijzonder is niet gebleken van duidelijke beschrijvingen van de beide functies, op basis waarvan een vergelijking mogelijk zou zijn geweest.
2.6. Het bestreden besluit berust dan ook niet op een deugdelijke motivering en behelst dus een schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. De minister zal met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen een nieuwe beslissing op de bezwaren moeten nemen.
4. De Raad ziet in het vorenstaande aanleiding de minister met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,- wegens kosten van rechtsbijstand in beroep en op € 644,- wegens kosten van rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal op € 1.288,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Draagt de minister op een nieuwe beslissing op de bezwaren te nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de minister tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-;
Bepaalt dat de minister aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 366,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.