ECLI:NL:CRVB:2010:BM2016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4836 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in Amsterdam woont, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 augustus 2009. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 april 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat was ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de bijstandsverlening aan appellant, die in 2007 eenmalig met € 400,-- was verlaagd omdat hij niet op een afspraak was verschenen. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.

De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 13 december 2007 op dezelfde dag aan appellant is verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 14 december 2007 begon. Het bezwaarschrift van appellant, gedateerd op 23 april 2008, was dus te laat ingediend. Appellant voerde aan dat de overschrijding verschoonbaar was, omdat hij erop vertrouwde dat de maatregel ongedaan zou worden gemaakt. De Raad oordeelde echter dat deze veronderstelling niet gerechtvaardigd was, aangezien het besluit dat de opschorting ongedaan maakte, pas na de bezwaartermijn was genomen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College terecht het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 april 2010.

Uitspraak

09/4836 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te Amsterdam (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 augustus 2009, 08/2810 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.H. Hoetmer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2010. Voor appellant is verschenen mr. Hoetmer. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.E. Bensoussan, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 13 december 2007 heeft het College de bijstand van appellant eenmalig verlaagd met € 400,-- op de grond dat appellant, door niet op zijn afspraak van 10 december 2007 bij Aob Compaz te verschijnen, onvoldoende heeft meegewerkt aan een hem in het kader van de Wet werk en bijstand aangeboden voorziening.
1.2. Bij besluit van 14 december 2007 heeft het College het recht op bijstand van appellant met ingang van 10 december 2007 opgeschort op de grond dat appellant niet is verschenen op de oproep van Aob Compaz voor een individueel psychodiagnostisch onderzoek op 10 december 2007. Bij besluit van 8 februari 2008 heeft het College deze opschorting ongedaan gemaakt.
1.3. Appellant heeft bij brief van 23 april 2008 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 december 2007.
1.4. Bij besluit van 23 juni 2008 – voor zover hier van belang – heeft het College dit bezwaar wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 23 juni 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de Raad gaat er van uit, dat het besluit van 13 december 2007 nog diezelfde dag aan appellant is verzonden. Aldus stelt de Raad vast dat op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 13 december 2007 is aangevangen op 14 december 2007 en dat 24 januari 2008 de laatste dag is waarop tijdig een bezwaarschrift kon worden ingediend. Het bezwaarschrift van 23 april 2008 is derhalve niet binnen de wettelijke termijn ingediend.
4.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3. Onder verwijzing naar het onder 1.2 genoemde besluit van 8 februari 2008 heeft appellant, evenals in eerste aanleg, aangevoerd dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is, omdat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat (ook) de maatregel ongedaan zou worden gemaakt.
4.4. Dit betoog slaagt niet. Reeds gelet op het feit dat het besluit van 8 februari 2008 is genomen na het verstrijken van de onder 4.1 vermelde bezwaartermijn, kan appellant zich niet op het vertrouwensbeginsel beroepen, nog geheel daargelaten dat in dit besluit op geen enkele wijze kenbaar is gemaakt dat (ook) de maatregel ongedaan zou worden gemaakt. Ook overigens is niet gebleken dat van de zijde van het College binnen de bezwaartermijn op dat punt uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan die bij appellant gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Van feiten of omstandigheden die (anderszins) aanleiding geven om de termijnoverschrijding met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten, is evenmin gebleken. Namens appellant is ter zitting gesteld dat hij, nadat hij geconfronteerd was met de besluiten van 13 en 14 december 2007, er alles aan heeft gedaan om het verzuim dat tot die besluiten had geleid te herstellen en dat hij er vanuit ging dat de maatregel ongedaan zou worden gemaakt, omdat dat verzuim uiteindelijk ook was hersteld. Voor deze veronderstelling van appellant heeft het College geen grond gegeven. Daarom moet die voor rekening van appellant blijven.
4.5. Gelet op hetgeen onder 4.4 is overwogen, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het College bij het besluit van 23 juni 2008 het bezwaar tegen het besluit van 13 december 2007 terecht wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2010.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) C. de Blaeij.
EK