[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 april 2007, 05/236 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 april 2010
Namens appellante heeft mr. W.H. Lindhout, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lindhout en zijn kantoorgenote mr. H.E. Goedegebuur. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M. Klootwijk.
De Raad heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft psychiater A.R. Hertroijs verzocht appellante te onderzoeken en verslag te doen van zijn bevindingen. Deze deskundige heeft op 27 september 2009 gerapporteerd.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 8 januari 2010. Appellante is, vergezeld door haar echtgenoot, verschenen en bijgestaan door mr. Goedegebuur. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten
vertegenwoordigen.
1. Appellante was werkzaam als ziekenverzorgende voor 20 uur per week en ontving sedert 13 oktober 1993 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1. In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 8 oktober 2003 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 7 december 2003 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.2. Bij bestreden besluit van 20 december 2004 heeft het Uwv de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en bepalingen gegeven over het griffierecht en proceskosten. De rechtbank kon zich verenigen met zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Om reden dat eerst na het bestreden besluit, dus in beroep, voldoende inzicht is geboden in de geschiktheid van appellante voor de geduide functies, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd.
4. Appellante is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Appellante stelt zich op het standpunt dat door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv en door de rechtbank miskend wordt dat bij haar sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Gezien haar psychische klachten kan niet anders geconcludeerd worden dan dat zij al jaren volledig arbeidsongeschikt is en dit ook zal blijven.
5.1 In zijn op verzoek van de Raad opgesteld rapport concludeert psychiater Hertroijs op grond van de gedingstukken en eigen onderzoeksbevindingen dat er bij appellante op de datum in geding sprake was van een depressie en een angststoornis. De psychiater kan zich niet verenigen met de door de (bezwaar)verzekeringsartsen voor appellante vastgestelde belastbaarheid. Hij is de opvatting toegedaan dat appellante op 7 december 2003 - de in geding zijnde datum - in het geheel niet belastbaar was met loonvormende arbeid.
5.2. Het Uwv heeft aangegeven geen gebruik te zullen maken van de mogelijkheid om het rapport van psychiater Hetroijs van commentaar te voorzien.
5.3. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat hij het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Het door de deskundige verrichte onderzoek is volledig en zorgvuldig. Zijn bevindingen liggen in lijn met de conclusies in het, op verzoek van appellante opgestelde, psychodiagnostisch rapport van 6 juni 2005 van psychiater drs. A.J.W.M. Trompenaars en GZ-psycholoog drs. B.Y. van Toorn.
5.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Hetzelfde geldt voor het bestreden besluit van 20 december 2004. De Raad zal zelf in de zaak voorzien, als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en ook het besluit van 8 oktober 2003 herroepen. De Raad bepaalt dat appellante op 7 december 2003 recht heeft op een ononderbroken uitkering ingevolge de WAO berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
5.5. Het verzoek van appellante om toepassing van artikel 8:73 van de Awb dient te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellante toekomende schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495.
5.6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 42,06 voor reiskosten van appellante.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 december 2004;
Herroept het besluit van 8 oktober 2003;
Bepaalt dat aan appellante per 7 december 2003 een uitkering ingevolge de WAO wordt verstrekt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.974,06;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en
R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2010.