ECLI:NL:CRVB:2010:BL9798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-820 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de intrekking van toeslag voor dak- en thuislozen onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de intrekking van een toeslag voor appellant, die als dak- en thuisloze in de gemeente Hoorn verblijft. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) met een toeslag van 20%. De gemeenteraad van Hoorn had een nieuwe Toeslagenverordening vastgesteld, waarin werd bepaald dat dak- en thuislozen geen recht hebben op een gemeentelijke toeslag. Het College van burgemeester en wethouders van Hoorn heeft de toeslag van appellant per 1 maart 2007 ingetrokken, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Alkmaar heeft in eerste aanleg het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat artikel 7 van de Toeslagenverordening binnen de grenzen van de WWB valt en niet kennelijk onredelijk is. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat zijn kosten hoger zijn dan die van een alleenstaande die zijn kosten kan delen. De Raad concludeert dat de beëindiging van de toeslag per 1 april 2007 rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor een individuele toeslag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

08/820 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 13 december 2007, 07/1521 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Mes, advocaat te Hoorn, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2010. Het College heeft zich, opgeroepen bij gemachtigde te verschijnen, laten vertegenwoordigen door mr. R. Ooievaar, werkzaam bij de gemeente Hoorn. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, zonder vaste woon- of verblijfplaats verblijvende in de gemeente Hoorn, ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande, met een toeslag van 20%. Daarbij is ervan uitgegaan dat hij de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met een ander.
1.2. Op 12 december 2006 heeft de raad van de gemeente Hoorn, onder intrekking van de destijds geldende Toeslagenverordening, met ingang van 1 januari 2007 een nieuwe Toeslagenverordening Wet werk en bijstand (hierna: Toeslagenverordening) vastgesteld. In artikel 7 van de Toeslagenverordening is bepaald dat dak- en thuislozen geen recht hebben op een gemeentelijke toeslag. Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het College, onder verwijzing naar de Toeslagenverordening, de toeslag van appellant per 1 maart 2007 ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het College het tegen het besluit van 13 maart 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 8 mei 2007 gegrond verklaard, het besluit van 8 mei 2007 vernietigd voor zover daarin het recht van appellant op toeslag met ingang van 1 maart 2007 is beëindigd, bepaald dat met ingang van 1 april 2007 de aan appellant toegekende toeslag voor een alleenstaande wordt beëindigd en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voorts zijn bepalingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft daartoe overwogen, kort gezegd, dat de Toeslagenverordening blijft binnen de in de WWB gestelde grenzen, dat het College de toeslag rechtsgeldig heeft kunnen beëindigen, maar dat dit niet met terugwerkende kracht gedaan had mogen worden.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn toeslag ook niet met ingang van 1 april 2007 beëindigd mag worden. De kosten die hij moet maken zijn volgens hem niet lager dan de kosten van een alleenstaande die zijn kosten niet kan delen. Hij heeft alleen het probleem dat hij zijn kosten niet aannemelijk kan maken.
3.2. Het College heeft zich achter de aangevallen uitspraak geschaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor de tekst van de hier van belang zijnde bepalingen van de WWB verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad constateert dat de gemeenteraad op grond van artikel 25 van de WWB de verplichting heeft om de norm voor een alleenstaande te verhogen voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Op grond van artikel 27 van de WWB is de gemeenteraad bevoegd deze norm of de toeslag lager vast te stellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
4.3. De raad van de gemeente Hoorn heeft tot uitgangspunt genomen dat een dak- en thuisloze in de gemeente Hoorn in het algemeen geen woonkosten heeft. Zoals het College heeft toegelicht is er in de winter gratis onderdak en wordt in het algemeen in de zomer buiten geslapen, terwijl dan ook opvang wordt geboden, waarvan de kosten van gemeentewege worden vergoed. Voorts heeft het College ter zitting meegedeeld dat ervan wordt uitgegaan dat een alleenstaande bijstandsgerechtigde, niet zijnde een dak- of thuisloze, gemiddeld ongeveer een derde van zijn inkomen aan wonen besteedt.
4.4. Artikel 7 van de Toeslagenverordening valt, naar het oordeel van de Raad, binnen de grenzen die de WWB, in het bijzonder de artikelen 25 en 27 van de WWB, aan de verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad heeft gesteld. Voorts is de Raad van oordeel dat artikel 7 van de Toeslagenverordening niet kennelijk onredelijk is, zodat er geen aanleiding is deze bepaling bij de beoordeling van de beëindiging van de toeslag van appellant buiten toepassing te laten. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat het College, los van het bepaalde in de Toeslagenverordening, gelet op artikel 30, vierde lid, van de WWB, op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB, de verplichting heeft om de bijstand in het individuele geval af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
4.5. De Raad is voorts van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn omstandigheden zodanig bijzonder zijn dat het College op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB gehouden is met ingang van 1 april 2007 een individuele toeslag te verlenen. Dat appellant de door hem gestelde extra kosten niet aannemelijk kan maken, dient voor zijn risico te komen.
4.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) N.M. van Gorkum.
CVG