ECLI:NL:CRVB:2010:BL9755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6236 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de beoordeling van beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 26 september 2008 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 december 2007, waarin werd vastgesteld dat hij per 20 juni 2007 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat de vastgestelde beperkingen van appellant correct waren en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking zoals door appellant werd bepleit.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen, en verwees naar zijn slaapapneusyndroom en bloedziekte. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de argumenten van appellant in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad concludeerde dat er geen medisch objectiveerbare gronden waren om de door het Uwv vastgestelde beperkingen te betwisten. De Raad bevestigde dat appellant, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in aanwezigheid van griffier M.A. van Amerongen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.

Uitspraak

08/6236 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 september 2008, 08/26 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.G. Mostert, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Mr. G.G. Mostert te Oirsbeek, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mostert. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F.P.L. Smeets.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 10 december 2007 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit dat per 20 juni 2007 voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 10 december 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat de mogelijkheden van appellant om werkzaamheden te verrichten onjuist zijn vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat voor een urenreductie als door appellant bepleit geen grond bestaat.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel bedoeld in 2 is gekomen. Naar de mening van appellant is hij meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Hij heeft in dit verband gewezen op het slaapapneusyndroom waaraan hij lijdt, en op de bloedziekte die hij heeft. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar een door hem in beroep ingebrachte rapportage, gedateerd 13 april 2008, van de vrij gevestigde verzekeringsarts J.J. Nasheed-Linssen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd. De Raad komt niet tot een ander oordeel dan de rechtbank.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant leidt aan het slaapapneusyndroom. Evenmin is tussen partijen in geschil dat het slaapapneusyndroom tot beperkingen aanleiding kan geven, maar dat de ernst van de beperkingen van geval tot geval moet worden vastgesteld. Het is de Raad uit hetgeen appellant in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd niet gebleken dat op medisch objectiveerbare gronden tot het oordeel dient te worden gekomen dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen geen recht aan de situatie van appellant doen. Ook uit de rapportage van Nasheed-Linssen volgt niet op welke medisch objectiveerbare grond zij van opvatting is dat de beperkingen van appellant in verband met het slaapapneusyndroom niet op juiste wijze zijn vastgesteld.
4.4. Evenmin is de Raad gebleken dat op basis van de door appellant genoemde bloedziekte – hyperferritinemie – meer beperkingen dienen te worden vastgesteld dan door het Uwv zijn gedaan. Ook hiervoor ontbreekt een medisch objectiveerbare grond.
De Raad wijst erop dat uit informatie verstrekt door de appellant behandelende internist dr. C.Th.B.M. van Deursen volgt dat naar zijn opvatting de moeheid en futloosheid van appellant moeten worden gerelateerd aan onder meer het slaapapneusyndroom. Deursen heeft deze problemen niet gekoppeld aan aan de hyperferritinemie. De door appellant gestelde aderlatingen die hebben plaatsgevonden als gevolg van de hyperferritinemie en de gevolgen die appellant hieraan toeschrijft, hebben plaatsgevonden na de datum waarop het besluit van 10 december 2007 ziet. Reeds hierom dienen deze gevolgen buiten beschouwing te blijven.
4.5. Voor een urenbeperking als door appellant bepleit ziet de Raad met de rechtbank geen aanleiding. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank ter zake.
4.6. Uitgaande van de voor appellant vastgestelde beperkingen kan appellant – zoals door hem overigens ook niet bestreden – de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vervullen.
4.7. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL