ECLI:NL:CRVB:2010:BL9755
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de beoordeling van beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 26 september 2008 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 december 2007, waarin werd vastgesteld dat hij per 20 juni 2007 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat de vastgestelde beperkingen van appellant correct waren en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking zoals door appellant werd bepleit.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen, en verwees naar zijn slaapapneusyndroom en bloedziekte. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de argumenten van appellant in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad concludeerde dat er geen medisch objectiveerbare gronden waren om de door het Uwv vastgestelde beperkingen te betwisten. De Raad bevestigde dat appellant, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in aanwezigheid van griffier M.A. van Amerongen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.