[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2008, 07/4645 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 17 maart 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2010. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1939, heeft bij brief van 10 mei 2006 om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) verzocht. Op het aanvraagformulier heeft hij vermeld dat hij van 1968 tot 1971 in Nederland heeft gewerkt bij [naam schoonmaakbedrijf] in Amsterdam. In deze periode zou hij in Amsterdam hebben gewoond. Appellant heeft hierbij tevens aangegeven dat hij in Nederland bekend stond onder de naam [B.].
1.2. Bij besluit van 30 maart 2007 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen, omdat hij niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.3. Ter ondersteuning van zijn bezwaar tegen het besluit van 30 maart 2007 heeft appellant - onder meer - een tweetal bevestigingen voor aanmelding bij het Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam overgelegd, een controleboekje van het Binnengasthuis in Amsterdam en een legitimatiebewijs van [naam schoonmaakbedrijf].
1.4. Bij besluit op bezwaar van 5 november 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 maart 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet door middel van concrete verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de periode in geding verzekerd is geweest voor de AOW.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in Nederland arbeid in loondienst heeft verricht en dat hij de naam en het adres van de werkgever, alsmede de gewerkte periode aan de Svb heeft doorgegeven.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Zoals onder 1.3 weergegeven bevinden zich in het dossier een bevestiging van aanmelding bij het ziekenfonds, gedateerd 23 september 1970, en een bevestiging van aanmelding bij het ziekenfonds waarvan de datering niet goed leesbaar is en het mogelijkerwijs gaat om 2 oktober 1968 of 2 oktober 1969. Een dergelijke aanmelding geschiedde destijds via de werkgever. Uit het feit dat deze aanmeldingen aanwezig zijn volgt derhalve dat appellant destijds enige tijd in loondienst werkzaam is geweest. In samenhang met de gegevens over afspraken voor artsenbezoek op 13 april 1970,
14 oktober 1970 en 1 maart 1971 acht de Raad aannemelijk dat appellant enige tijd krachtens de Ziekenfondswet verzekerd is geweest, zij het dat de precieze periodes niet bekend zijn. Tevens bevindt zich in het dossier een legitimatiebewijs van het [naam schoonmaakbedrijf], op naam van [B.]. Hierbij neemt de Raad mede in overweging dat appellant een “Certificat d’Individualité” heeft ingezonden waarin wordt verklaard dat [B.] en [M.B.] dezelfde persoon is. Al deze gegevens, in samenhang bezien, leiden de Raad tot het oordeel dat aannemelijk is dat appellant enige tijd werkzaam is geweest in Nederland en toen ter zake van in dienstbetrekking verrichte arbeid onderworpen was aan de loonbelasting en op die grond verzekerd is geweest voor de AOW.
4.2. De Raad zal de Svb opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Indien uit nader onderzoek niet duidelijk wordt in welke perioden appellant precies verzekerd is geweest, moet in ieder geval de conclusie zijn dat appellant - eventueel afgerond - een jaar verzekerd is geweest en recht heeft op een AOW-pensioen van 2% van het maximale pensioen.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat de Svb ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat appellant in het geheel niet verzekerd is geweest voor de AOW. De rechtbank heeft het bestreden besluit derhalve ten onrechte in stand gelaten.
5. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale);
Annulera la décision contestée;
Déclare l’appel fondé;
Dit que la Sociale Verzekeringsbank statuera de nouveau sur recours en tenant compte de la présente décision;
Dit que la Sociale Verzekeringsbank indemnise l’appelant de ses droits de greffe payés d’un montant total de 146 €.
Par conséquent, décidée par M.M. van der Kade en qualité de président, T.L. de Vries et H.J. de Mooij, en présence de W. Altenaar en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 17 Mars 2010.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.