ECLI:NL:CRVB:2010:BL9381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7249 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering heropening WAO-uitkering wegens gebrek aan toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van de heropening van de WAO-uitkering van appellante, die in 1999 als gevolg van psychische klachten uitviel voor haar werk als verkoopmedewerkster. Appellante ontving vanaf 17 juli 2000 een WAO-uitkering, maar deze werd per 18 augustus 2004 ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. In november 2006 verzocht appellante om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, omdat zij sinds november 2005 weer onder behandeling was van een psychiater. Het Uwv weigerde echter de uitkering te heropenen, omdat er geen sprake zou zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij geen aanleiding zag om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Appellante herhaalde in hoger beroep haar stelling dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat de opgevraagde medische informatie van de huisarts niet was afgewacht. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had appellante onderzocht en de informatie van de huisarts was meegewogen in de beoordeling.

De Raad concludeerde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische aspecten had aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad achtte geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2010 door de Centrale Raad van Beroep, met D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden.

Uitspraak

08/7249 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 november 2008, 08/608 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2010, waar mr. Brouwer namens appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Schuyt.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is in 1999 als gevolg van psychische klachten uitgevallen voor haar werk als verkoopmedewerkster. Met ingang van 17 juli 2000 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 13 juli 2004 is deze uitkering ingetrokken per 18 augustus 2004, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij brief van 10 november 2006 heeft appellante verzocht om een herbeoordeling in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid en daarbij vermeld dat zij sinds november 2005 weer onder behandeling is van een psychiater van PsyQ. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 12 juni 2007 geweigerd de WAO-uitkering van appellante te heropenen, omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is, na een medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts, bij besluit van 13 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en zag evenmin reden tot twijfel aan de juistheid van het oordeel dat er geen sprake is van een toename van de psychische beperkingen van appellante met ingang van 18 augustus 2004 danwel november 2005.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar beroepsgrond herhaald dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is uitgevoerd, nu de opgevraagde medische informatie van de huisarts niet is afgewacht. Verder heeft appellante aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een toename van haar pyschische klachten per november 2005 en zij verwijst daartoe naar medische informatie van PsyQ en haar huisarts.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Evenals de rechtbank ziet de Raad in hetgeen appellante heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts niet voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Daarbij tekent de Raad aan dat de verzekeringsarts appellante heeft onderzocht en bij de beoordeling de verkregen informatie van de huisarts van 19 februari 2007 heeft meegewogen. Zoals afgesproken tijdens de hoorzitting heeft de bezwaarverzekeringsarts bij brief van 14 november 2007 de huisarts verzocht om een afschrift van het medisch journaal over de periode januari 2004 tot en met december 2006 en daarbij een reactietermijn van drie weken vermeld. Tijdens deze reactietermijn is op 29 november 2007 telefonisch contact geweest met de gemachtigde van appellante en een medewerker van het Uwv, resulterende in de afspraak dat appellante vóór medio december de verzochte informatie zal trachten in te brengen. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens op 12 december 2007 gerapporteerd zonder dat het medisch journaal is afgewacht. Vanwege het feit dat de aanvankelijk gestelde termijn van drie weken op dat moment reeds was verstreken, alsmede de omstandigheid dat appellante eerst op 17 december 2007 de informatie van haar huisarts had ontvangen, acht de Raad het niet onzorgvuldig dat de bezwaarverzekeringsarts zijn onderzoek heeft afgerond zonder daarbij te wachten op de gevraagde informatie. De Raad wijst er bovendien nog op dat de bezwaarverzekeringsarts alsnog het in de beroepsfase ingebrachte medisch journaal kenbaar heeft meegewogen, zonder dat dit hem tot een ander standpunt bracht.
4.3. Verder is de Raad met de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om de medische beoordeling van de (bezwaar)verzekeringsarts onjuist te achten. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische aspecten aangevoerd die tot een ander oordeel dienen te leiden.
4.4. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR