ECLI:NL:CRVB:2010:BL9381
Centrale Raad van Beroep
Weigering heropening WAO-uitkering wegens gebrek aan toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van de heropening van de WAO-uitkering van appellante, die in 1999 als gevolg van psychische klachten uitviel voor haar werk als verkoopmedewerkster. Appellante ontving vanaf 17 juli 2000 een WAO-uitkering, maar deze werd per 18 augustus 2004 ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. In november 2006 verzocht appellante om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, omdat zij sinds november 2005 weer onder behandeling was van een psychiater. Het Uwv weigerde echter de uitkering te heropenen, omdat er geen sprake zou zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij geen aanleiding zag om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Appellante herhaalde in hoger beroep haar stelling dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat de opgevraagde medische informatie van de huisarts niet was afgewacht. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had appellante onderzocht en de informatie van de huisarts was meegewogen in de beoordeling.
De Raad concludeerde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische aspecten had aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad achtte geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2010 door de Centrale Raad van Beroep, met D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden.