[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 juni 2009, 07/960 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2010
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2010. Appellante is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.
1.1. Appellante is op 13 maart 2001 als gevolg van rugklachten uitgevallen voor haar werk als productiemedewerker. Met ingang van 12 maart 2002 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft er medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgehad. Op basis van de bevindingen en conclusies uit deze onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2005 de aan appellante toegekende WAO-uitkering met ingang van 20 december 2005 ingetrokken, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum minder dan 15% bedroeg. Het door appellante tegen het besluit van 4 november 2005 gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 april 2006 ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 27 februari 2007, 06/810, heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 24 april 2006 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het besluit van 24 april 2006 niet berust op een juiste medische grondslag, omdat het medisch onderzoek niet is verricht door een verzekeringsarts, en de bezwaarverzekeringsarts niet had mogen volstaan met het toetsen van de rapportage van die arts. De bezwaarverzekeringsarts had naar het oordeel van de rechtbank zelf een verzekeringsgeneeskundig onderzoek moeten verrichten.
1.4. Het Uwv heeft bij besluit van 8 augustus 2007 het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard. Tijdens het beroep heeft het Uwv het besluit van 8 augustus 2007 ingetrokken, omdat er geen juiste uitvoering is gegeven aan de uitspraak van 27 februari 2007. Appellant is vervolgens onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts en gelet op de uitkomst van dit onderzoek is bij besluit van 7 februari 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dit besluit met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de onderhavige procedure betrokken.
2.1. De rechtbank heeft de zenuwarts, neuroloog, psychiater C.J.F. Kemperman als deskundige ingeschakeld. Op 26 september 2008 heeft deze deskundige rapport uitgebracht, waarin hij te kennen heeft gegeven dat appellante beperkingen heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren. Bij brieven van de deskundige Kemperman van respectievelijk 13 oktober en 24 december 2008 is nog een reactie gegeven op medische gegevens van de behandelaars van appellante en op de brief van appellantes gemachtigde van 18 november 2008. De bezwaarverzekeringsarts heeft ingestemd met de door de deskundige Kemperman geconstateerde beperkingen en heeft de bestaande Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op een drietal aspecten - conform het deskundigenrapport - aangepast. Naar aanleiding van de gewijzigde FML heeft er vervolgens onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige plaatsgevonden.
2.2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2007 niet-ontvankelijk verklaard en beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. Voorts heeft de rechtbank de deskundige - en de aanpassing van de FML door het Uwv - gevolgd en zich kunnen verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de deskundige Kemperman niet heeft onderkend dat zij wegens psychische klachten in het geheel niet in staat is om arbeid te verrichten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Uit hetgeen in hoger beroep is aangevoerd leidt de Raad af dat appellante de aangevallen uitspraak bestrijdt, uitsluitend voor zover het beroep ongegrond is verklaard en daarbij de deskundige Kemperman is gevolgd.
4.3. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan het rapport van de deskundige Kemperman. Ook de Raad is van oordeel dat deze deskundige, die de beschikking heeft gehad over alle tot dan toe in geding zijnde medische gegevens, op zorgvuldige wijze een onderzoek heeft ingesteld en daarvan op inzichtelijke wijze verslag heeft gedaan. De deskundige heeft op verzoek van de rechtbank ook de na zijn onderzoek door appellante ingezonden medische informatie van een commentaar voorzien. De Raad acht de conclusies van deze deskundige, welke conclusies zijn beargumenteerd aan de hand van relevante medische inzichten, begrijpelijk en overtuigend. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank derhalve terecht geen aanleiding gevonden om af te wijken van het in vaste jurisprudentie besloten liggende uitgangspunt dat het oordeel van de onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische verklaringen vormen voor de Raad geen aanleiding om de deskundige niet te volgen, te meer daar deze verklaringen niet zien op de datum in geding.
4.4. Aangezien het Uwv voorts de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd, is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2010.