[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 januari 2009, 08/1091 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2010. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van den Elsaker.
1. Het beroep van appellant richt zich tegen het besluit van 11 januari 2008 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) (hierna: het bestreden besluit). Met dat besluit besliste het Uwv op het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van 7 augustus 2007 en vervroegde de ingangsdatum van de aan appellant toegekende WAO-uitkering van 29 januari 2007 naar 20 februari 2006.
2. Met zijn beroep beoogt appellant een verdere vervroeging van die ingangsdatum. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank die heeft vastgesteld. Hij vat deze als volgt samen.
3.2. Appellant is verstandelijk beperkt en ondervindt al lange tijd psychische klachten, maar slaagde er desondanks in werkzaamheden te verrichten, aanvankelijk in verband van een sociale werkvoorziening, later als bakkersknecht.
3.3. De werkzaamheden als bakkersknecht waren aanleiding voor een herbeoordeling waarop de beëindiging van de eerder aan appellant toegekende WAO-uitkering volgde per 27 maart 2003. Dat besluit staat onherroepelijk vast.
3.4. Op 20 februari 2006 meldde appellant zich bij zijn werkgever ziek wegens toegenomen psychische klachten. In een gesprek met een verzekeringsarts naar aanleiding van een door de werkgever gevraagd deskundigenoordeel maakte appellant melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Met het besluit van 7 augustus 2007 kende het Uwv aan appellant een WAO-uitkering toe per 29 januari 2007 en hij deelde appellant in in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse.
3.5. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben uit december 2007. Dit rapport houdt in dat de psychische beperkingen van appellant tijdens zijn werk (van tien uur per week) bij zijn laatste werkgever [naam werkgever] langzaam zijn toegenomen. Volgens Sijben is 20 februari 2006, zijnde de dag waarop appellant zich heeft ziek gemeld bij deze werkgever, waarschijnlijk de eerste arbeidsongeschiktheidsdag geweest. Daarbij heeft hij opgemerkt dat appellant al zeer lang slechts marginaal belastbaar was onder zeer optimale omstandigheden. De functionele beperkingen van appellant, die door de verzekeringsarts zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 5 maart 2007, heeft Sijben ook van toepassing geacht op 20 februari 2006.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid eerder ligt dan op 20 februari 2006, en wel op 27 maart 2003, zijnde de datum met ingang waarvan zijn WAO-uitkering destijds is ingetrokken. Daartoe heeft hij erop gewezen dat uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts kan worden opgemaakt dat hij ook al vóór 20 februari 2006 arbeidsongeschikt was.
4.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daartoe heeft het Uwv erop gewezen dat de WAO geen mogelijkheid biedt om 27 maart 2003 alsnog als de eerste arbeidsongeschiktheidsdag aan te merken, aangezien eerder een herbeoordeling heeft plaatsgevonden die heeft geleid tot de intrekking per deze datum van de uitkering, welke intrekking in rechte is komen vast te staan.
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht 20 februari 2006 aanneemt als de dag waarop de beperkingen van appellant zijn toegenomen. Dat is de dag waarop appellant zich zelf ziek meldde. Die datum heeft een zeker arbitrair karakter en de bezwaarverzekeringsarts onderkent dat ook, maar voor een eerdere ingangsdatum zijn er onvoldoende aanknopingspunten.
6. Daarom zal de Raad de aangevallen uitspraak bevestigen.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2010.