ECLI:NL:CRVB:2010:BL9336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1145 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning verzoek tot vervroeging van de ingangsdatum van de WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 januari 2009. Appellant, die verstandelijk beperkt is en al lange tijd psychische klachten ondervindt, had een verzoek ingediend om de ingangsdatum van zijn WAO-uitkering te vervroegen van 29 januari 2007 naar 20 februari 2006. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zich op 20 februari 2006 ziek meldde bij zijn werkgever, wat door het Uwv werd aangemerkt als de eerste dag van arbeidsongeschiktheid. De bezwaarverzekeringsarts had in een rapport aangegeven dat de beperkingen van appellant op die datum waren toegenomen, maar appellant stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid al eerder was ingetreden, namelijk op 27 maart 2003, de datum waarop zijn eerdere WAO-uitkering was ingetrokken. De Raad oordeelde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor een eerdere ingangsdatum dan 20 februari 2006, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/1145 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 januari 2009, 08/1091 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2010. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van den Elsaker.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep van appellant richt zich tegen het besluit van 11 januari 2008 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) (hierna: het bestreden besluit). Met dat besluit besliste het Uwv op het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van 7 augustus 2007 en vervroegde de ingangsdatum van de aan appellant toegekende WAO-uitkering van 29 januari 2007 naar 20 februari 2006.
2. Met zijn beroep beoogt appellant een verdere vervroeging van die ingangsdatum. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank die heeft vastgesteld. Hij vat deze als volgt samen.
3.2. Appellant is verstandelijk beperkt en ondervindt al lange tijd psychische klachten, maar slaagde er desondanks in werkzaamheden te verrichten, aanvankelijk in verband van een sociale werkvoorziening, later als bakkersknecht.
3.3. De werkzaamheden als bakkersknecht waren aanleiding voor een herbeoordeling waarop de beëindiging van de eerder aan appellant toegekende WAO-uitkering volgde per 27 maart 2003. Dat besluit staat onherroepelijk vast.
3.4. Op 20 februari 2006 meldde appellant zich bij zijn werkgever ziek wegens toegenomen psychische klachten. In een gesprek met een verzekeringsarts naar aanleiding van een door de werkgever gevraagd deskundigenoordeel maakte appellant melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Met het besluit van 7 augustus 2007 kende het Uwv aan appellant een WAO-uitkering toe per 29 januari 2007 en hij deelde appellant in in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse.
3.5. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben uit december 2007. Dit rapport houdt in dat de psychische beperkingen van appellant tijdens zijn werk (van tien uur per week) bij zijn laatste werkgever [naam werkgever] langzaam zijn toegenomen. Volgens Sijben is 20 februari 2006, zijnde de dag waarop appellant zich heeft ziek gemeld bij deze werkgever, waarschijnlijk de eerste arbeidsongeschiktheidsdag geweest. Daarbij heeft hij opgemerkt dat appellant al zeer lang slechts marginaal belastbaar was onder zeer optimale omstandigheden. De functionele beperkingen van appellant, die door de verzekeringsarts zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 5 maart 2007, heeft Sijben ook van toepassing geacht op 20 februari 2006.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid eerder ligt dan op 20 februari 2006, en wel op 27 maart 2003, zijnde de datum met ingang waarvan zijn WAO-uitkering destijds is ingetrokken. Daartoe heeft hij erop gewezen dat uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts kan worden opgemaakt dat hij ook al vóór 20 februari 2006 arbeidsongeschikt was.
4.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daartoe heeft het Uwv erop gewezen dat de WAO geen mogelijkheid biedt om 27 maart 2003 alsnog als de eerste arbeidsongeschiktheidsdag aan te merken, aangezien eerder een herbeoordeling heeft plaatsgevonden die heeft geleid tot de intrekking per deze datum van de uitkering, welke intrekking in rechte is komen vast te staan.
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht 20 februari 2006 aanneemt als de dag waarop de beperkingen van appellant zijn toegenomen. Dat is de dag waarop appellant zich zelf ziek meldde. Die datum heeft een zeker arbitrair karakter en de bezwaarverzekeringsarts onderkent dat ook, maar voor een eerdere ingangsdatum zijn er onvoldoende aanknopingspunten.
6. Daarom zal de Raad de aangevallen uitspraak bevestigen.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) D.E.P.M. Bary.
EK