ECLI:NL:CRVB:2010:BL9276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/7422 WAO + 08/7423 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van een werkneemster, die haar werkzaamheden als receptioniste heeft gestaakt vanwege gezondheidsklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de eerdere beslissing van de rechtbank Breda werd bevestigd. De werkneemster had eerder een uitkering ontvangen die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar deze was door het Uwv herzien naar 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv in stand kon blijven, gebaseerd op rapporten van een door de rechtbank benoemde deskundige. De werkgeefster en de werkneemster waren het niet eens met deze beslissing en stelden dat de deskundige zijn taak niet zorgvuldig had uitgevoerd. De Raad heeft echter bevestigd dat het oordeel van de deskundige, die onafhankelijk was en rekening had gehouden met alle relevante informatie, gevolgd moest worden. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van dit uitgangspunt af te wijken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

08/7422 WAO en 08/7423 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
1. [Werkgeefster], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: de werkgeefster) en
2. [Werkneemster], wonende te [woonplaats] (hierna: de werkneemster)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 november 2008, 06/4512 en 06/4513 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
de werkgeefster en de werkneemster
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens de werkgeefster en de werkneemster heeft mr. J.C.M. Nuijten, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Ter nadere onderbouwing van het hoger beroep is een verslag van 20 mei 2009 (met bijlagen) van T. den Daas, bedrijfs- en verzekeringsarts, verbonden aan Mediquick te Kerkdriel, ingediend.
Door middel van een rapport van 2 juli 2009 van bezwaarverzekeringsarts P. van Muijen heeft het Uwv daarop gereageerd.
Door mr. Nuijten is een rapport van 25 januari 2010 van Den Daas, voornoemd, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2010. De werkneemster is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Nuijten. Laatstgenoemde trad ter zitting ook op als gemachtigde van de werkgeefster. Het Uwv heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De werkneemster heeft haar werkzaamheden als receptioniste bij de werkgeefster voor 20 uur per week op 12 maart 2003 gestaakt wegens buik- en vermoeidheidsklachten bij al langer bestaande klachten aan de luchtwegen.
1.2. Bij besluit van 3 maart 2006 heeft het Uwv de uitkering van de werkneemster ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die eerder was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 3 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluiten van 18 en 19 juli 2006 heeft het Uwv de bezwaren van respectievelijk de werkgeefster en de werkneemster tegen het besluit van 3 maart 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Op grond van de rapporten van 19 oktober 2007, 28 april 2008 en 28 augustus 2008 van de door haar geraadpleegde deskundige P.L.M.L. Wielders, longarts te Eindhoven, is de rechtbank in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat de medische grondslag van het besluit van 19 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit), waarbij het Uwv ervan uitgaat dat de werkneemster in passende functies gedurende ongeveer 4 uur per dag/20 uur per week kan werken, in rechte stand kan houden. Naar aanleiding van hetgeen door de werkgeefster en de werkneemster is opgemerkt omtrent de wijze waarop de deskundige zijn onderzoek heeft verricht en daarvan gerapporteerd, heeft de rechtbank overwogen dat het primair op de weg van een deskundige ligt om bij de behandelend(e) arts(en) informatie in te winnen en dat een gedachtenwisseling door de deskundige met de behandelend arts niet onontbeerlijk is. In het verslag van het onderzoek door de deskundige en in de daarbij gegeven toelichting heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek onzorgvuldig te achten en de conclusies van de deskundige niet te volgen.
2.2. De rechtbank heeft zich ook kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Omdat een deugdelijke motivering van de passendheid van de functies eerst in de fase van het beroep is verstrekt, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het bestreden besluit te vernietigen, doch met instandlating van de rechtsgevolgen ervan. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de door de werkgeefster en de werkneemster betaalde griffierechten en de door hen gemaakte proceskosten.
3. De werkgeefster en de werkneemster kunnen zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde bestreden besluit geheel in stand zijn gelaten. Zij zijn van mening dat de deskundige zich niet zorgvuldig van zijn taak heeft gekweten. Naar aanleiding van de reacties op zijn rapport van 19 oktober 2007 had de deskundige zijn mening over de belastbaarheid van de werkneemster dienen te herzien. Ten onrechte heeft de deskundige geen overleg gepleegd met de behandelend longarts van de werkneemster. De werkgeefster en de werkneemster achten het onbegrijpelijk waarom de deskundige de visie van Den Daas en de bedrijfsarts van Commit B.V., welke erop neerkomt dat de werkneemster ten hoogste 2 maal 4 uur per week werkzaam kan zijn, naast zich neer heeft gelegd.
4.1. De Raad heeft, evenals de rechtbank, beslissende betekenis toegekend aan het oordeel van de door de rechtbank geraadpleegde deskundige. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter benoemde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Het door de deskundige verrichte onderzoek is volledig en zorgvuldig. Hij heeft kennis genomen van en rekening gehouden met de informatie van de (bezwaar)verzekeringsartsen en de behandelend artsen. Uit het verslag van zijn onderzoek en de nadere rapporten blijken voldoende gegevens waaruit een gemotiveerde conclusie kan worden getrokken omtrent de medische situatie van de werkneemster. Voorts is hij gemotiveerd ingegaan op de visie van de door de werkneemster ingeschakelde bedrijfs- en verzekeringsarts Den Daas. Aanleiding om van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt af te wijken acht de Raad ook niet gelegen in het feit dat Wielders geen overleg heeft gevoerd met de behandelend longarts van de werkneemster. De deskundige was daartoe niet gehouden, ook al omdat hij reeds over informatie afkomstig van deze behandelaar beschikte.
4.2. Uit overweging 4.1 volgt dat de tegen de medische grondslag van het bestreden besluit gerichte gronden niet slagen.
5. Tegen het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit zijn in hoger beroep geen gronden aangevoerd.
6. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.E. van Rooij.
TM