[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 februari 2008, 07/282 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 maart 2010
Namens appellant heeft mr. A.E.L.T. Balkema, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2009. Voor appellant is verschenen mr. Balkema. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. de Ronde, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
De Raad heeft het onderzoek heropend en het College verzocht om nadere stukken in te sturen.
Het onderzoek ter zitting, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg. nr. 09/4157 WWB, is hervat op 26 januari 2010, waar mr. Balkema en mr. De Ronde aanwezig waren. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft over de periode van 21 juli 2004 tot en met 30 september 2005 bijstand ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij besluit van 21 juni 2006 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant meegedeeld dat hij over de periode van 5 januari 2005 tot 1 juli 2006 recht heeft op een WAJONG-uitkering en dat na verrekening van de na te betalen uitkering met de in deze periode voor appellant gemaakte kosten van bijstand een netto bedrag van € 1.623,83 resteert. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Het Uwv heeft aan de in 1.2 genoemde verrekening ten grondslag gelegd de van het College ontvangen opgave van 15 mei 2006 betreffende de voor appellant gemaakte kosten van bijstand over de periode van 5 januari 2005 tot en met 30 september 2005 tot een bedrag van € 2.901,07 (hierna: verrekeningsopgave).
1.4. Appellant heeft tegen deze verrekeningsopgave bij het College bezwaar gemaakt.
1.5. Bij besluit van 21 december 2006 heeft het College het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het College ten grondslag gelegd dat de verrekeningsopgave van 15 mei 2006 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Het beroep tegen het besluit van 21 december 2006 is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het standpunt van het College onderschreven.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.1. Op verzoek van de Raad heeft het College bij brieven van 22 juni 2009 en 8 juli 2009 de verrekeningsopgave met nadere specificaties onderbouwd. Ondanks herhaalde verzoeken van de Raad heeft appellant hierop niet inhoudelijk gereageerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak is er sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4.2. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant bevestigd dat de verrekeningsopgave niet op enig rechtsgevolg is gericht in de verhouding tussen appellant en het College. Tevens heeft hij de juistheid van de verrekeningsopgave niet (meer) betwist. De Raad komt dan ook tot het oordeel dat er geen sprake is van enig procesbelang van appellant bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Aan het herhaaldelijk naar voren gebrachte standpunt van de gemachtigde van appellant dat het College een besluit tot intrekken, terugvorderen en invorderen dient te nemen in een situatie zoals die van appellant, waarin het toekennen van een uitkering over een periode waarin reeds bijstand was verleend leidt tot verrekening, kan evenmin een procesbelang worden ontleend.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.