ECLI:NL:CRVB:2010:BL8108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en medische beperkingen in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hadden aangenomen. Appellant, die zich in hoger beroep liet bijstaan door zijn advocaat, voerde aan dat zijn medische situatie sinds eerdere beoordelingen in 2001 en 2004 niet was verbeterd en dat hij psychisch niet zelfredzaam was. Hij verwees naar verschillende medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de informatie die appellant in hoger beroep aanvoerde, geen nieuwe gezichtspunten bevatte die tot een ander oordeel konden leiden dan dat van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts appellant na de hoorzitting had onderzocht en geen bijzonderheden had waargenomen. De Raad oordeelde dat appellant in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de gegeven toelichting deugdelijk was.
Daarnaast oordeelde de Raad dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 1.449,= voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.