ECLI:NL:CRVB:2010:BL8105

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2526 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellant om het inkomen van zijn vader buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van zijn aanvullende beurs. Appellant had eerder, op 29 februari 2008, een verzoek ingediend bij de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) om loskoppeling van het inkomen van zijn vader. Dit verzoek werd op 17 april 2008 afgewezen, waarna de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die de IB-Groep opvolgde, het bezwaar van appellant ongegrond verklaarde op 7 juli 2008.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit op 27 maart 2009 ongegrond, met de overweging dat er geen sprake was van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen appellant en zijn vader, zoals vereist door de wet. Appellant stelde dat zijn vader naar België was vertrokken zonder adres en dat er geen contact meer was. Echter, tijdens de zitting bleek dat appellant zijn vader eind 2007 nog had kunnen bereiken, wat niet duidde op een langdurig ernstig verstoorde verhouding.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die een andere conclusie rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Minister geen nader onderzoek hoefde te doen naar de situatie van appellant en zijn vader. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/2526 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2009, 08/917 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 19 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellant heeft mr. J. Nieuwstraten, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2010.
Appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Nieuwstraten. De Minister was vertegenwoordigd door mr.drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft gedateerd 29 februari 2008 een verzoek gedaan om bij de vaststelling van zijn aanvullende beurs het inkomen van zijn vader buiten beschouwing te laten (verzoek om loskoppeling).
1.2. Bij besluit van 17 april 2008 is dit verzoek afgewezen.
1.3. De Minister heeft het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 7 juli 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat tussen appellant en zijn vader geen sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding in de zin van de wet. Volgens de rechtbank is veeleer sprake van een onthechting als gevolg van de scheiding van zijn ouders. Voor loskoppeling is dit onvoldoende.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Namens appellant is aangevoerd dat zijn vader naar België is vertrokken zonder achterlating van een adres. Zijn vader doet of appellant niet bestaat omdat appellant voor zijn moeder heeft gekozen. Appellant is voorts van mening dat de Minister zijn vader had moeten benaderen om uit te zoeken waarom hij het contact heeft verbroken.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in wezen een herhaling van hetgeen hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De Raad ziet geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Evenmin als de rechtbank acht de Raad aangetoond dat sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding in de zin van de wet. De door appellant overgelegde verklaringen van zijn moeder en van de maatschappelijk werkende stellen weliswaar dat er tussen appellant en zijn vader de laatste jaren nauwelijks nog contact is geweest maar ter zitting is gebleken dat appellant de vader eind 2007 (via zijn tante) nog heeft weten te bereiken. De vader heeft toen ook een formulier Opgave Oudergegevens ten behoeve van appellant ingevuld. Dit duidt niet op een langdurig ernstig verstoorde verhouding.
4.3. Onder deze omstandigheden kan de Raad de stelling van appellant dat de Minister nader onderzoek had moeten doen niet volgen.
4.4. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL