ECLI:NL:CRVB:2010:BL8101

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6709 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van een WAO-uitkering en de noodzaak van urenbeperking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die in beroep ging tegen het besluit van het Uwv. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uwv een onvoldoende medische grondslag had en had dit besluit vernietigd. De deskundige, revalidatiearts C.H. Emmelot, had in zijn rapporten aangegeven dat betrokkene meer beperkt was in zijn werktijden dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was vastgelegd. De Raad heeft de bevindingen van Emmelot gevolgd en geconcludeerd dat er een noodzaak is voor een urenbeperking op preventieve gronden. De Raad oordeelde dat betrokkene in staat is om ongeveer vier uur per dag en twintig uur per week te werken, en dat een verdere reductie van de werktijd niet te rechtvaardigen is op basis van de medische afwijkingen en stoornissen die bij betrokkene zijn vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv opnieuw moest beslissen op het bezwaar van betrokkene, met inachtneming van de medische situatie. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.

Uitspraak

08/6709 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 oktober 2008, 07/545 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 19 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen, verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2009. Namens appellant verscheen E.T.B. van der Werf en voor betrokkene haar gemachtigde.
Na deze zitting heeft de Raad het onderzoek heropend omdat dit naar zijn oordeel niet volledig was geweest.
Bij brief van 16 november 2009 heeft revalidatiearts C.H. Emmelot geantwoord op hem door de Raad gestelde vragen. Op verzoek van de Raad hebben appellant en betrokkene bij brieven van 4 december 2009 respectievelijk 17 december 2009 op de brief van Emmelot gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene stelde beroep in tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 2 maart 2007 door appellant bekend gemaakte besluit. Hierbij heeft appellant zijn besluit van 12 oktober 2006 gehandhaafd tot intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 13 december 2006.
2. De rechtbank heeft revalidatiearts C.H. Emmelot benoemd als deskundige. Zijn rapport van 8 januari 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts A. Laros aanleiding gegeven de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) te wijzigen. In een aanvullend rapport van 19 mei 2008 heeft Emmelot neergelegd dat hij zich met de aangepaste FML van 25 februari 2008 evenmin kan verenigen en dat hij de door de arbeidskundige geselecteerde functies wat betreft arbeidsduur niet voor betrokkene geschikt acht. De rechtbank, die van oordeel was dat de deskundige zijn opvatting op een zorgvuldig onderzoek baseerde en dat zijn opvatting kon worden gevolgd, heeft geconcludeerd dat het besluit van 2 maart 2007 een juiste grondslag mist. De rechtbank heeft het besluit vernietigd en appellant opgedragen opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen. Zij heeft verder bepaald dat appellant betrokkene proceskosten en griffierecht vergoedt.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep onder verwijzing naar een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Laros van 28 oktober 2008 gesteld dat er reden is om in het geval van betrokkene af te wijken van het beginsel dat een door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd. Appellant is van mening dat Emmelot de door hem voorgestane urenbeperking niet voldoende heeft onderbouwd en dat hij heeft nagelaten de verzwaring van andere beperkingen te specificeren.
3.2. Betrokkene heeft zich achter de opvatting van Emmelot en het oordeel van de rechtbank gesteld. Zij heeft herhaald dat in de FML van 25 februari 2008 geen rekening is gehouden met het feit dat zij gebruik maakt van elleboogkrukken en dat zij niet in staat is om 40 uur per week te werken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De deskundige Emmelot heeft in zijn rapport van 8 januari 2008 geconcludeerd dat bij betrokkene sprake is van een verminderde belastbaarheid op basis van een gegeneraliseerde hypermobiliteit van nagenoeg alle gewrichten. De combinatie met obesitas, een matig spiercorset en een röntgenologisch aanwijsbaar structureel overbelastingsprobleem van de bekkenring hebben hem tot de opvatting gebracht dat bij betrokkene sprake is van een verminderde draagkracht. Emmelot is van mening dat betrokkene met name meer beperkt is voor staan, lopen, traplopen en arbeidsduur dan in de FML is neergelegd. In zijn aanvullende rapport van 19 mei 2008 heeft de deskundige gereageerd op de door bezwaarverzekeringsarts Laros op 25 februari 2008 aangepaste FML en vastgesteld dat de daarin opgenomen beperking voor traplopen niet in overeenstemming is met zijn bevindingen is en dat verzuimd is de door hem voorgestelde beperkingen ten aanzien van buigen van de romp, staan tijdens het werk en arbeidsduur over te nemen.
4.2. De FML van 25 februari 2008 bevat – net als de eerder door Emmelot beoordeelde FML – een urenbeperking. Betrokkene wordt met betrekking tot zowel het aantal uren per dag als het aantal uren per week enigszins beperkt geacht, te weten tot ongeveer 8 uur per dag en ongeveer 40 uur per week. Partijen verschillen dus niet van mening over de noodzaak van een urenbeperking, maar over de omvang van die beperking.
4.3. De Raad heeft revalidatiearts Emmelot gevraagd hem uiteen te zetten hoeveel uren per dag en per week betrokkene naar zijn oordeel op 13 december 2006 in staat was om te functioneren in arbeid die is aangepast aan de overigens in de FML neergelegde beperkingen. Emmelot heeft geantwoord: “Hoewel een urenbeperking niet op harde medische gegevens stoelt mag worden aangenomen dat in zekere omstandigheden overbelastingsklachten en –verschijnselen gemakkelijk kunnen ontstaan. Immers de combinatie van hypermobiliteit, verminderde belastbaarheid van de bekkenring en overgewicht predisponeert tot overbelasting. Het is op deze grond aannemelijk dat bij een normale werkweek sprake kan gaan zijn van overbelasting en dat betrokkene derhalve werkt met het risico of (bedoeld zal zijn: op) fysieke schade. (…) Op grond hiervan zou uitgegaan kunnen worden van een volledige werkweek van halve dagen ofwel 5 dagdelen per week.”
4.4. Naar het oordeel van de Raad laat deze uiteenzetting van Emmelot zich niet anders lezen dan dat hij een urenbeperking nodig acht op preventieve gronden en meent dat voor betrokkene een beperking van de werktijd tot ongeveer vier uur per dag en ongeveer 20 uur per week aangewezen is. Op grond van de waargenomen medische afwijkingen en stoornissen is naar zijn mening een verdere reductie van de werktijd niet te rechtvaardigen.
4.5. De Raad deelt niet de opvatting van bezwaarverzekeringsarts A. Colijn, die in zijn reactie van 24 november 2009 op de uiteenzetting van Emmelot stelt dat de in de FML opgenomen beperking voor traplopen een urenbeperking niet nodig doet zijn. De Raad begrijpt de opmerking van Emmelot over traplopen zo, dat deze voor betrokkene zeer belastende activiteit, een functie als die van medewerker luistercontrole, waarin naar de opvatting van de deskundige elk uur een trap op- en afgelopen moet worden, in ieder geval voor betrokkene ongeschikt doet zijn. Dat de deskundige de belasting aan traplopen in die functie niet juist heeft geïnterpreteerd, omdat het traplopen, zoals de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 3 december 2009 terecht heeft gesignaleerd, alleen nodig is om het bedrijfsrestaurant te bereiken, betekent naar het oordeel van de Raad niet dat de deskundige zijn opvatting dat een verdergaande urenbeperking nodig is dan opgenomen in de FML van 25 februari 2008 onvoldoende heeft onderbouwd.
5.1. Net als de rechtbank komt de Raad tot de conclusie dat er geen reden is om het oordeel van de deskundige niet te volgen. Met de door Emmelot in beroep en hoger beroep uitgebrachte rapporten staat voor de Raad voldoende vast dat betrokkene wat betreft werktijden meer beperkt is dan in de FML van 25 februari 2008 is neergelegd. Het besluit van 2 maart 2007 mist een voldoende medische grondslag. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook bevestigen.
5.2. Zoals bepaald bij de aangevallen uitspraak zal appellant opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van betrokkene. Daarbij moet aandacht worden besteed aan het gegeven dat betrokkene gebruik maakt van elleboogkrukken. Wel kan er van worden uitgegaan dat betrokkene in staat is om een korte afstand te lopen zonder krukken.
6. De Raad ziet reden voor veroordeling van het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand stelt de Raad op een bedrag van € 805,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 433,-;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 805,-.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.L. de Gier.
IvR