ECLI:NL:CRVB:2010:BL7376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1424 WIA + 09/2309 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante. De Raad oordeelde dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. De uitspraak volgt op een eerdere beslissing van het Uwv, dat op 18 december 2007 had vastgesteld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, omdat de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige niet toereikend was om de geselecteerde functies als passend te beschouwen.

In het hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische beperkingen aan de rechterarm en -schouder zijn onderschat en dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in een rapport van 25 januari 2010 toegelicht waarom de functies geschikt zijn voor appellante, ondanks haar beperkingen.

De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en bevestigd dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) correct zijn weergegeven. De Raad oordeelde dat het niet onzorgvuldig is om de 'goede kant' te scoren en de 'slechte kant' van de FML te voorzien van een toelichting. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het beroep tegen het besluit II ongegrond verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

09/1424 + 09/2309 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 januari 2009, 08/4128 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.N. Foppen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een besluit op bezwaar van 16 april 2009 genomen. Hierbij is een rapport van 8 april 2009 van de bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit gevoegd.
Het Uwv heeft op 23 december 2009 een verweerschrift ingezonden.
Appellante heeft de beroepsgronden aangevuld bij schrijven van 15 januari 2010.
Het Uwv heeft hierop gereageerd met een bij brief van 25 januari 2010 ingezonden rapport van die datum van de bezwaararbeidsdeskundige De Wit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2010. Appellante is met schriftelijke kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven.
1.2. De Raad vermeldt hier dat het Uwv bij besluit van 18 december 2007 heeft vastgesteld dat er met ingang van 3 december 2007 voor appellante geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Bij op bezwaar genomen besluit van 23 april 2008 (besluit I) heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep, besluit I vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daaraan heeft de rechtbank in het bijzonder ten grondslag gelegd dat de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige gegeven motiveringen, gelet op de aard van de beperkingen van appellante en de aard van de geselecteerde functies, niet toereikend zijn voor de conclusie dat deze functies voor appellante als passend moeten worden aangemerkt.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische beperkingen aan de rechterarm en -schouder zijn onderschat en dat in alle geselecteerde functies sprake is van overschrijding van haar belastbaarheid.
3.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv het besluit van 16 april 2009 (besluit II) genomen, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2007 opnieuw ongegrond is verklaard. Met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen besluit II. In het bij dit besluit gevoegde arbeidskundig rapport heeft de bezwaararbeidsdeskundige De Wit een nadere uiteenzetting gegeven waarom de geselecteerde functies geschikt zijn te achten. Bij rapport van 25 januari 2010 heeft deze bezwaararbeidsdeskundige nog gereageerd op de kritiek van appellante.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad deelt niet de opvatting van appellante dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op onjuiste wijze de beperkingen van appellante aan de rechterarm en -schouder zijn weergegeven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat in een geval als dit waarbij sprake is van beperkingen aan een zijde, terwijl de andere zijde niet beperkt is, het niet onzorgvuldig is om, zoals de verzekeringsarts heeft gedaan, de “goede kant” te scoren en de “slechte kant” te voorzien van een toelichting. Bij alle daarvoor in aanmerking komende onderdelen van de FML heeft de verzekeringsarts de beperkingen van appellante met betrekking tot het gebruik van haar rechterarm en -schouder duidelijk weergegeven.
4.3. De stelling van appellante dat als wordt aangenomen dat de linkerarm en -schouder de belasting van de rechterarm en -schouder kunnen overnemen het risico van overbelasting ontstaat, volgt de Raad niet, nu het gebruik van de linkerarm en -schouder op zich niet beperkt is. In de FML zelf behoeft in dat geval daaromtrent niets te worden opgenomen.
4.4. In zoverre ziet de Raad het namens appellante ingestelde hoger beroep niet slagen en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5.1. Aan besluit II ligt evenals aan besluit I opnieuw ten grondslag dat de ten behoeve van de schatting geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn te achten. Met betrekking tot het werken met een toetsenbord in de functies behandelfunctionaris (sbc-code 532030), telefonist, receptionist (sbc-code 315120) en receptionist, baliemedewerker (sbc-code 315150) heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 25 november 2008 voor de Raad, na daartoe contact te hebben gehad met de arbeidskundig analist, genoegzaam gemotiveerd dat appellante deze functies met gebruikmaking van de linkerarm en -schouder kan vervullen zonder dat haar belastbaarheid wordt overschreden. Ten aanzien van de functie vouwer is door de bezwaararbeidsdeskundige afdoende gemotiveerd dat deze binnen de functionele mogelijkheden van appellante valt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het tegen besluit II gericht geachte beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
JL