ECLI:NL:CRVB:2010:BL7371
Centrale Raad van Beroep
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene. De intrekking vond plaats per 13 november 2006, met een aanvullend besluit dat betrokkene per 22 februari 2007 geen recht had op een WAO-uitkering, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad oordeelde dat de hoger beroepen van appellant, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), doel troffen. Appellant had in beide zaken rapporten van de bezwaarverzekeringsarts overgelegd, waarin uitgebreid werd gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor een urenbeperking, ondanks de gezondheidsklachten van betrokkene, waaronder rugklachten en de ziekte van Crohn.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de besluiten van het Uwv niet in stand konden blijven, omdat er geen motivering was gegeven voor het ontbreken van een urenbeperking. De Centrale Raad van Beroep vernietigde deze uitspraken en oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat er een gebrek aan motivering was. De Raad vond dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de beperkingen van betrokkene correct waren vastgesteld en dat er geen medisch objectiveerbare gronden waren voor de stelling van betrokkene dat zij meer beperkt was dan aangenomen.
De Raad concludeerde dat de besluiten van 24 oktober 2007 en 31 maart 2008 niet vernietigd hoefden te worden, omdat de vastgestelde beperkingen juist waren. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de voorzitter en leden van de Raad aanwezig, en de griffier zorgde voor de verslaglegging van de uitspraak.