ECLI:NL:CRVB:2010:BL7364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3205 WAO + 09-6016 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking WAO-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 maart 2010 uitspraak gedaan. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het bezwaar van appellant tegen de intrekking van zijn uitkering gegrond verklaarde. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25 tot 35%, maar de rechtbank oordeelde dat de medische grondslag onvoldoende gemotiveerd was. Na deze uitspraak heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld, maar appellant bleef het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

Tijdens de zittingen heeft appellant zijn bezwaren tegen de medische beoordeling en de geschiktheid van de voorgehouden functies herhaald. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de medische onderbouwing van de schatting niet heeft gewijzigd en dat de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk en toetsbaar zijn. De Raad heeft geconcludeerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, geschikt zijn voor appellant, ondanks zijn beperkingen. De Raad heeft ook overwogen dat de maatmanomvang voor de berekening van de arbeidsongeschiktheid uiteindelijk zonder betekenis is.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op het bestreden besluit 2, en het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant in hoger beroep, tot een bedrag van € 805,-, en tot vergoeding van het griffierecht van € 107,-.

Uitspraak

08/3205 WAO en 09/6016 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 april 2008, 07/3831 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft het Uwv op 16 en 17 juli 2009 nadere stukken ingediend.
Nadat het geding ter behandeling aan de orde is gesteld ter zitting van de Raad van 17 juli 2009, waar partijen niet zijn verschenen, heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brief van 23 september 2009 heeft het Uwv een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige P.G. Reijnen van 16 september 2009 en een gewijzigd besluit op bezwaar van 23 september 2009 ingezonden.
Namens appellant is bij brief van 27 oktober 2009 een reactie gegeven op het besluit van 23 september 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 29 januari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Waarsenburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diekema.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 16 maart 2006, waarbij het Uwv de op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant toegekende uitkering met ingang van 17 mei 2006 heeft ingetrokken.
1.2. De rechtbank verklaarde in haar uitspraak van 24 mei 2007, 06/3815 WAO, het beroep tegen het besluit van 20 juni 2006 gegrond, vernietigde dat besluit en bepaalde dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. De rechtbank heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was.
1.3. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 7 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit 1) het bezwaar tegen het besluit van 16 maart 2006 alsnog gegrond verklaard. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 17 mei 2006 vastgesteld naar de klasse van 25 tot 35%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ondeskundig of onzorgvuldig is te achten of dat daaraan gebreken kleven. De rechtbank kon zich verenigen met de door het Uwv voor appellant opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank heeft daartoe, voor zover thans nog van belang, overwogen dat in de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde FML van 16 juli 2007 onder meer beperkingen zijn aangenomen in verband met appellants rugklachten, zijn kleurenblindheid en zijn gehoorbeperking. Voorts zijn in de FML beperkingen aangenomen in verband met de bijwerkingen van de morfinepleisters die appellant gebruikt. Zo is appellant beperkt geacht op de aspecten concentreren en verdelen van de aandacht en is bepaald dat appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is, naar het oordeel van de rechtbank, op begrijpelijke wijze uitvoerig gemotiveerd uiteengezet dat voor het aannemen van verdergaande beperkingen wegens de door appellant ondervonden klachten geen medische grond aanwezig is.
2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank geen concrete aanknopingspunten gevonden om de functies niet voor appellant geschikt te achten. Uitgaande van de voor appellant vastgestelde beperkingen als weergegeven in de door de rechtbank onderschreven FML, is de rechtbank niet gebleken dat appellant de geselecteerde en voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige een toelichting hebben gegeven naar aanleiding van alle gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van een aantal belastingsaspecten van de geselecteerde functies in relatie tot de belastbaarheid van appellant.
2.3. Omdat het Uwv ter zitting van de rechtbank had erkend dat hij bij de berekening van het maatmanuurloon van een onjuiste maatman is uitgegaan, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bestreden besluit 1 vernietigd. De rechtbank heeft echter aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten. Zij heeft daartoe overwogen dat ook indien wordt uitgegaan van een aangepaste maatmanomvang van 50 uur per week, dit blijkens de door de bezwaararbeidsdeskundige gehanteerde berekeningsformule zal leiden tot een onveranderde indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. De rechtbank heeft het Uwv ten slotte veroordeeld tot het vergoeden van het door appellant betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten.
3. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de vastgestelde beperkingen, alsmede de geschiktheid in medisch opzicht van de hem voorgehouden functies, opnieuw betwist. Voorts heeft appellant verzocht om een deskundige te benoemen. Tevens heeft appellant de berekening van het maatmanuurloon opnieuw aan de orde gesteld.
4. Hangende het hoger beroep heeft het Uwv bij besluit van 23 september 2009 (hierna: bestreden besluit 2) met ingang van 17 mei 2006 de WAO-uitkering van appellant berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit 1 berustte op een deugdelijke medische grondslag. De Raad schaart zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van bestreden besluit 1. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Appellant heeft ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens ingebracht die zijn stelling dat aanleiding bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen ondersteunen. In het voorgaande ligt besloten dat er - bij gebrek aan de daarvoor vereiste twijfel - geen aanleiding bestaat om over te gaan tot inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
5.2. De Raad stelt vast dat het Uwv met bestreden besluit 2 de medische onderbouwing van de onderhavige schatting niet heeft gewijzigd.
5.3. Bestreden besluit 2 berust op het in rubriek I van deze uitspraak vermelde rapport van bezwaararbeidsdeskundige Reijnen van 16 september 2009. Reijnen concludeerde dat de functie sjouwer, opperman, hulpbouwvakker (sbc-code 111250) niet langer geschikt was te achten voor appellant vanwege het persoonlijk risico als gevolg van een beperkte persoonlijke veiligheid, waardoor er persoonlijk letsel kan ontstaan. De schatting is vervolgens gebaseerd op de functies bedieningsman metaalinstallaties (sbc-code 261040), machinebediende voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 271091) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180). Dit heeft er in geresulteerd dat appellant met ingang van 17 mei 2006 onveranderd voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
5.4. Het Uwv heeft met bestreden besluit 2 erkend de in bestreden besluit 1 neergelegde arbeidskundige grondslag van de schatting niet langer juist te achten. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. De aangevallen uitspraak zal in zoverre dan ook moeten worden vernietigd. Omdat met bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van appellant, dient de Raad met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit besluit in de procedure te betrekken. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 1 geacht wordt mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
5.5. Hetgeen appellant heeft aangevoerd tegen bestreden besluit 2 is een herhaling van hetgeen hij heeft aangevoerd tegen bestreden besluit 1.
5.6. Met betrekking tot bestreden besluit 2 stelt de Raad voorop dat het bij de beoordeling van dat besluit nog slechts gaat om de vraag of voldoende is gemotiveerd dat de drie functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd voor appellant geschikt zijn te achten.
5.7. De onder 5.6 geformuleerde vraag beantwoordt de Raad bevestigend. De Raad is van oordeel dat in de rapportages van bezwaararbeidsdeskundige Reijnen van 14 november 2006, gelezen in samenhang met zijn rapportage van 20 juli 2007, alle gesignaleerde knelpunten van mogelijke overschrijdingen ten aanzien van de functies bedieningsman metaalinstallaties en machinebediende voedingsmiddelenindustrie zijn voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering en dat in deze functies geen ontoelaatbare overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant voorkomen. In de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Reijnen van 16 september 2009 zijn alle mogelijke overschrijdingen ten aanzien van de functie productiemedewerker industrie voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering. De Raad is van oordeel dat de belasting in deze functie de belastbaarheid van appellant evenmin overschrijdt. Hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht.
5.8. Appellant heeft de omvang van de maatman ter discussie gesteld, veronderstellend dat die omvang voor de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit van betekenis is. Zulks is echter niet het geval. Immers, zoals de Raad ook heeft overwogen in zijn uitspraak van 19 oktober 2007, LJN BB6448, wordt bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid in een geval als hier aan de orde gebruik gemaakt van een reductiefactor, waarvan de teller wordt gevormd door de aan de in aanmerking te nemen arbeid verbonden werkweek en de noemer gelijk is aan de maatmanomvang. Als de maatmanomvang wijzigt verandert ook de reductiefactor en wel zo dat het effect van de wijziging van de maatmanomvang op de daling of stijging van het uurinkomen van de maatman in de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid rekenkundig volledig teniet wordt gedaan. Anders gezegd, voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid is de maatmanomvang dus (uiteindelijk) in het algemeen zonder betekenis. Dat geldt ook voor het geval van appellant.
5.9. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat bestreden besluit 2 op een adequate medische en arbeidskundige grondslag berust. Het beroep dat mede geacht moet worden te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 dient ongegrond te worden verklaard.
5.10. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep voor zover dit geacht moet worden mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 805,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en R. Kruisdijk en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) M.A. van Amerongen.
EK